Op 18 januari 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:373 ) heeft de rechtbank Limburg een opmerkelijke uitspraak gedaan over de bundeling van schadeoorzaken in het nadeelcompensatierecht. De bestuursrechter achtte zich bevoegd om te oordelen over feitelijk schadeveroorzakend handelen. Dit terwijl volgens vaste rechtspraak de civiele rechter bevoegd is om hierover te oordelen.
Wat is er gebeurd?
Bij brief van 28 april 2016 heeft eiseres, een exploitante van een kledingwinkel in Heerlen, het college van Heerlen (hierna: het college) verzocht om nadeelcompensatie in verband met de voor de omzet ondervonden gevolgen van de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het bestemmingsplan “Maankwartier”.
Het college heeft dit verzoek – nadat het deskundige SAOZ een advies heeft laten opstellen – afgewezen. Deze afwijzing is in bezwaar in stand gebleven. Eiseres was het daar niet mee eens en is in beroep gegaan bij de rechtbank.
Verschillende schadeoorzaken
De rechtbank gaat in de uitspraak ambtshalve in op de vraag of zij bevoegd is om te oordelen over de kwestie. Daarbij stelt de rechtbank allereerst vast dat geen sprake is van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening. Verder stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een verzoek dat berust op een wettelijke regeling betreffende nadeelcompensatie. In zo’n geval leidt, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een verzoek om nadeelcompensatie alleen tot een voor beroep vatbaar besluit als het beroep is gericht tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid.
In dit geval is in de tekst van het verzoek als schadeoorzaak genoemd: de uitvoering van de werkzaamheden aan het Maankwartier. Voor zover dit feitelijke handelingen betreft, is de bestuursrechter niet bevoegd daarover te oordelen, aldus de rechtbank. In het SAOZ-advies is het verzoek echter aldus opgevat dat dit tevens betrekking heeft op verkeersbesluiten ten behoeve van die werkzaamheden. SAOZ en het college zijn ervan uitgegaan dat er in verband met de realisering van het Maankwartier verschillende verkeersbesluiten zijn genomen, zij het dat niet achterhaald is welke besluiten dat precies geweest zijn. Nu van de kant van eiseres tijdens de zitting is bevestigd dat er verkeersbesluiten zijn geweest waardoor haar winkel moelijker bereikbaar was, gaat de rechtbank daarvan uit. Dit betekent dat de beslissing op het verzoek naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geacht moet worden een besluit te zijn waartegen, voorafgaand aan beroep, bezwaar openstaat.
De rechtbank gaat vervolgens verder. Tijdens de zitting hebben het college en deskundige SAOZ blijkens de uitspraak tevens toegelicht dat ervoor is gekozen om bij verzoeken als de onderhavige geen splitsing te maken tussen schade die veroorzaakt is door besluiten en schade die veroorzaakt is door feitelijke handelingen. Zodra een verzoeker het niet eens is met het besluit op zijn verzoek, is dit echter lastig. Over het gedeelte dat ziet op schadeveroorzakende besluiten is namelijk de bestuursrechter bevoegd om te oordelen. Over het gedeelte dat ziet op schadeveroorzakend feitelijk handelen is de civiele rechter bevoegd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de aanpak van het college en deskundige SAOZ te volgen en oordeelt – hoewel ten aanzien van een gedeelte van de schadeoorzaken niet bevoegd – over alle schadeoorzaken tegelijk. De redenen daarvoor zijn volgens de rechtbank dat:
- de benadering van het college en deskundige SAOZ berust op een ruimhartige uitleg van het verzoek van eiseres;
- de toegepaste bundeling van schadeoorzaken een onpraktische en onnodig complexe beoordeling van nadeelcompensatieclaims voorkomt in verband met een omvangrijk project als het Maankwartier;
- door de mogelijkheid van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter, sprake is van een laagdrempelige en efficiënte rechtsbescherming;
- de benadering van het college in overeenstemming is met het toekomstige recht dat is neergelegd in de nog niet in werking getreden Titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die regeling wordt immers van toepassing op alle vormen van rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak van een bestuursorgaan, dus ook feitelijk handelen.
De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden en de besluitvorming over het verzoek van eiseres als betrekking hebbend op het geheel van de door het college genomen verkeersbesluiten en onder haar verantwoordelijkheid vallende feitelijke maatregelen in verband met de realisatie van het bestemmingsplan “Maankwartier”. Een hele praktische aanpak dus van de rechtbank.
Ik vraag mij echter af in hoeverre de Afdeling in een eventueel hoger beroep hierin zal meegaan. Feit is dat het toekomstige recht nog niet in werking is getreden. Hoewel ik de praktische aanpak kan begrijpen, is de bestuursrechter op basis van de huidige wetgeving en rechtspraak gewoonweg niet bevoegd om te oordelen over feitelijk schadeveroorzakend handelen. Zuiver juridisch gezien had de bestuursrechter dan ook niet mogen oordelen over de schade die veroorzaakt zou zijn door feitelijk handelen van de gemeente.
Verder is opvallend dat een burger blijkbaar kan bevestigen dat verkeersbesluiten zijn genomen door het college. Dit terwijl zowel het college als deskundige SAOZ er slechts van “uitgaan” dat niet nader gespecificeerde verkeersbesluiten zijn genomen. De rechtbank lijkt echter genoegen te nemen met de bevestiging van eiseres en neemt dus aan dat verkeersbesluiten zijn genomen.
Meer informatie
Wilt u meer informatie over dit onderwerp of heeft u vragen, neem dan contact op met Nina Rijsterborgh. U kunt uiteraard ook contact opnemen met één van de andere advocaten van ons team Bestuursrecht.