Skip to main content

De werkgever die cameratoezicht op de werkvloer plaatst maakt een inbreuk op de privacy van werknemers. Wegens deze inbreuk moet de werkgever rekening houden met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) indien deze camara’s wil plaatsen. Een recente uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant laat zien waar de werkgever in een dergelijk geval zoal rekening mee moet houden en wat hij kan doen indien de ondernemingsraad (OR) geen instemming verleent.

Casus
In de casus die zich afspeelde bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant wilde de werkgever camera’s ophangen ter voorkoming van diefstal. Op grond van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) verzocht de werkgever de OR om instemming met het voorgenomen besluit tot plaatsing van camerabeveiliging.

De door de werkgever verzochte instemming werd niet verleend. Volgens de OR zou er onder meer geen sprake zijn van een gevaar voor diefstal. Daarnaast werd permanent cameratoezicht door de OR beschouwd als een vergaande inbreuk op de privacy van werknemers. Het doel van het cameratoezicht zou overigens ook op een minder nadelige wijze kunnen worden bereikt. De werkgever vroeg vervolgens de kantonrechter om vervangende toestemming .

Toetsingskader kantonrechter
Het toetsingskader voor het verzoek bij de kantonrechter wordt gevormd door artikel 27 lid 4 WOR en artikel 8 Wbp alsmede de uitwerking daarvan in de Beleidsregels van de Autoriteit Persoonsgegevens. De kantonrechter heeft aan de werkgever vervangende toestemming verleend, met name op basis van de volgende overwegingen: het maken van de cameraopnames en het eventuele gebruik van de camerabeelden is strikt toegesneden op het doel (het beschermen van bedrijfseigendommen en de preventie van diefstal) en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van werknemers is beperkt. Voorts is voldoende onderbouwd dat de voorgenomen camerabeveiliging noodzakelijk is (alternatieve systemen zijn minder passend). Er wordt geen onevenredige inbreuk gemaakt op belangen van de werknemers (wegens een beperkt aantal camera’s op specifieke plaatsen). De camera’s zijn daarnaast voor eenieder zichtbaar en de aanwezigheid ervan wordt kenbaar gemaakt (met behulp van borden). Gemaakte beelden worden tenslotte maximaal vier weken bewaard en enkel geraadpleegd in geval van een incident.

Conclusie
De kantonrechter verleende in dit geval vervangende toestemming omdat het voorgenomen besluit van de ondernemer steunde op zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Daarbij is in acht genomen dat op de privacy van werknemers geen onevenredige inbreuk zou worden gemaakt in verhouding tot de gestelde doeleinden.

Tot slot
Tot besluit nog de volgende opmerking. Indien de werkgever camera’s ophangt met als doel het voorkomen van diefstal kunnen de beelden vervolgens niet zomaar gebruikt worden om een werknemer op disfunctioneren aan te spreken. Hiermee zou het oorspronkelijke doel van het cameratoezicht worden overschreden, hetgeen niet is toegestaan. Kortom, de werkgever mag de opnames in beginsel alleen gebruiken ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn gemaakt.