Skip to main content

Artikel 4:84 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan overeenkomstig de door hem vastgestelde beleidsregels dient te handelen, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Met de frase “tenzij (…) te dienen doelen” wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid tot uitdrukking gebracht.

Tot de uitspraak van 26 oktober 2016 was het vaste jurisprudentie dat van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb slechts sprake kan zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in de beleidsregels zijn verdisconteerd (zie bijvoorbeeld ABRvS 16 februari 2005, nr. 200403595/1 en ABRvS 9 november 2011, nr. 201101693/1/H1). Was met de omstandigheid waarop de belanghebbende zich beroept, wél rekening gehouden bij het opstellen van de beleidsregels, dan kon deze omstandigheid reeds om deze reden niet ertoe leiden dat zou worden afgeweken van de beleidsregel.

Met de recente uitspraak heeft de Afdeling duidelijk gemaakt dat zij breekt met de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie.

De Afdeling is namelijk van oordeel dat voortaan – bij beoordeling of gebruik moet worden gemaakt van de inherente afwijkingsmogelijkheid – het bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval moet betrekken en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bestuursorganen kunnen daarom in het vervolg, wanneer iemand zich beroept op een bijzondere omstandigheid in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid, niet meer volstaan met de motivering dat met deze omstandigheid reeds rekening is gehouden bij het opstellen van de beleidsregels.

Meer informatie
Heeft u vragen over dit onderwerp? Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met Nina Rijsterborgh of een van de andere advocaten van team bestuursrecht. Zij zijn u graag van dienst.