Het Europese Hof van Justitie heeft op 29 april 2015 in een langverwachte uitspraak een streep gezet door één van de belangrijkste verweren die verzekeraars voeren in de ‘woekerpolisaffaire’. Volgens het Hof geeft Europese wetgeving (‘de derde levensrichtlijn’) weliswaar aan welke productinformatie verzekeraars minimaal aan hun klanten moeten verstrekken, maar betekent dit niet dat dit onder alle omstandigheden voldoende is.
Een woekerpolis is de gangbare uitdrukking voor een beleggingsverzekering waarop – kort gezegd – te hoge kosten worden ingehouden. Deze verzekeringen werden afgesloten in de jaren negentig tot en met 2006, vaak voor de aflossing van een hypotheek of als aanvulling op het pensioen. Verzekeraars bleken bovenmatig hoge kosten in te houden op de inleg, zonder dat dit voor de polishouder altijd duidelijk was. In de zaak waarover het Europese Hof oordeelde, was voor de verzekeringsnemer niet duidelijk dat zijn verzekeraar, Nationale Nederlanden (NN), aanzienlijke premies voor de overlijdensrisicodekking in mindering bracht op de inleg.
De Nederlandse rechter – in dit geval de rechtbank te Rotterdam – oordeelde dat NN met de door haar verstrekte informatie over de invloed van de kosten en de risicopremies op het rendement heeft voldaan aan de toepasselijke (Europese) richtlijn en daarop gebaseerde Nederlandse regeling. Dat laat volgens de Rotterdamse rechter echter onverlet dat NN, door zich slechts tot de minimaal vereiste informatie te beperken, “heeft gehandeld in strijd met open en/of ongeschreven regels van Nederlands recht, zoals de zorgplicht van de verzekeraar, de precontractuele goede trouw en de redelijkheid en billijkheid.”
Niettemin bestond onzekerheid over de vraag of de Rotterdamse rechter wel mocht toetsen aan Nederlandse (ongeschreven) rechtsregels, nu het Europees recht voorschriften over de informatievoorziening geeft. Daarom stelde de Rotterdamse rechter zogenaamde ‘prejudiciële vragen’ aan het in Luxemburg gevestigde Hof van Justitie. Daarmee werd beoogd om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de Europese richtlijn wel ruimte biedt voor toepassing van (ongeschreven) nationaal recht.
NN hoopte dat het Hof zou oordelen dat nationale wetgeving geen extra eisen mag stellen aan verzekeraars bovenop de wetgeving die in Europees verband geldt. NN wilde graag af van vage termen als ‘zorgplicht’ en ‘goede trouw’. Zonder resultaat.
Het Europese Hof oordeelde dat de Europese voorschriften over verplichte informatievoorziening door verzekeraars minimumvereisten zijn. Het nationale recht (waaronder ook ongeschreven normen) kunnen de voor verzekeraars geldende vereisten zwaarder maken.
Het Hof voegde hieraan toe dat de door de verzekeraar te verschaffen informatie onder alle omstandigheden ‘duidelijk en nauwkeurig’ moet zijn en ‘noodzakelijk voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis’. Het Hof koos dus – niet geheel vreemd – een consumentvriendelijke uitleg van de Europese wetgeving.
Vele gerechtelijke procedures over de woekerpolisaffaire, zowel bij rechterlijke instanties als bij het Kifid (klachteninstelling financiële dienstverleners), waren stilgelegd in afwachting van de hiervoor besproken uitspraak, maar kunnen nu weer worden opgepakt. De uitspraak van het Hof van Justitie brengt niet de volledige duidelijkheid waarop was gehoopt, maar maakt duidelijk dat het handelen van verzekeraars kan worden beoordeeld naar Nederlands recht. Daarbij hoeft niet alleen te worden getoetst aan ‘harde’ Europese voorschriften, maar kan ook maatwerk plaatsvinden op basis van ‘zachte’ normen. Het is de vraag of verzekeraars het in alle zaken zover laten komen of dat zij zullen aansturen op schikkingen.