In de uitspraak van 16 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3046) heeft de Afdeling overwogen dat als volgens het bestemmingsplan een perceel bestemd is voor ‘wonen’ en het begrip ‘wonen’ niet in het bestemmingsplan wordt gedefinieerd, ervan uit moet worden gegaan dat diverse woonvormen, waaronder de verhuur van kamers, zijn toegestaan. Deze uitspraak is relevant voor onder meer partijen die kamers (willen) verhuren en gemeenten die in bestemmingsplannen kamergewijze verhuur aan banden willen leggen.
De kwestie
De uitspraak gaat over een handhavingsverzoek van een omwonende van een pand dat kamergewijs wordt verhuurd. De omwonende heeft gesteld dat kamerverhuur in strijd is met de woonbestemming die volgt uit het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Het kamergewijze verhuren zou in overeenstemming zijn met het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan: het geldende bestemmingsplan concretiseert woondoeleinden tot de huisvesting van één afzonderlijk huishouden; het vorige bestemmingsplan zou dat niet doen, hetgeen relevant is omdat toen als sprake was van kamerverhuur.
Relatie in bestemmingsregel
Volgens de Afdeling staat niet ter discussie dat kamerverhuur al plaatsvond in het pand toen het huidige bestemmingsplan in werking trad. Dit betekent dat de overgangsrechtelijke gebruiksregel van toepassing is: er moet aan het vorige bestemmingsplan worden getoetst. En op grond van dat bestemmingsplan, genaamd ‘Heuvel 1999’, is aan het pand de bestemming ‘Woongebied’ toegekend, zonder hier een specifieke aanduiding aan te geven. Dit betekent volgens het vorige bestemming dat het pand bestemd is voor wonen. De Afdeling voegt hieraan toe dat in de bestemmingsregel geen relatie is gelegd met de definitie van het begrip ‘woning’ in de begripsomschrijvingen van de planregels, welk begrip wordt omschreven als “een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden“.
De overweging
De Afdeling overweegt in de uitspraak dat als volgens een bestemmingsplan ‘wonen’ is toegestaan, en geen omschrijving van dit begrip is opgenomen, ervan uit moet worden gegaan dat dat diverse woonvormen – waaronder de verhuur van kamers aan individuele huurders – zijn toegestaan. Dit geldt volgens de Afdeling óók als er wel een definitie van ‘woning’ is opgenomen in de definitiebepalingen van desbetreffende bestemmingsplan, maar er vervolgens geen (expliciete) relatie is gelegd tussen de definitiebepaling en de bestemmingsregeling. Met andere woorden: volgens de Afdeling moet in een bestemmingsplanregeling expliciet worden vermeld “wonen als bedoeld in artikel […] van de planregels“. Doet de planwetgever dit niet, dan zijn diverse woonvormen toegestaan.
Conclusie
In dit geval was geen relatie gelegd tussen de definitiebepaling en bestemmingsregeling. De Afdeling komt daarom tot de conclusie dat het in de bestemmingsregeling gehanteerde begrip ‘wonen’ diverse uiteenlopende vormen van huisvesting, waaronder de verhuur van kamers, omvat. Nu het vorige bestemmingsplan geen (expliciet) gebruiksverbod bevat wat betreft kamerverhuur, is het gebruik van de woningen in kwestie ten behoeve van kamerverhuur niet in strijd met het bestemmingsplan. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
Meer informatie
Heeft u vragen over dit onderwerp? Wilt u meer informatie? Neemt u dan contact op met Nina Rijsterborgh of een van de andere advocaten van team bestuursrecht. Zij zijn u graag van dienst.
20 januari 2016