De Hoge Raad heeft op 31 maart jongstleden uitspraak gedaan over de vraag of een curator verplicht kan worden spullen te verwijderen die tot de faillissementsboedel behoren maar zich bevinden op het terrein van een derde.
De Hoge Raad had zich in het verleden – in de arresten HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9234, NJ 2007/21 en HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108, NJ 2013/291 (Koot/Tideman) – al eens eerder gebogen over dit vraagstuk. Geoordeeld werd dat in het geval van faillissement van een huurder, de verhuurder uit hoofde van zijn eigendomsrecht op het gehuurde kan verlangen dat de curator de tot de boedel behorende zaken uit het gehuurde verwijdert. Komt de curator die plicht niet na, dan is sprake van een boedelschuld.
De omstandigheden die ten grondslag liggen aan het nieuwe arrest zijn echter ietwat verschillend. Er is geen sprake van een huur/verhuur-situatie, maar er bestaat een overeenkomst met betrekking tot het gebruik van een opslagterrein. Deze overeenkomst is gesloten tussen Aldel en de exploitant van het terrein. Belangrijk om te vermelden is dat de exploitant géén eigenaar is van het terrein, maar wel het exclusieve gebruiksrecht daarvan heeft. Het ontbreken van eigendom blijkt later het belangrijkste punt van discussie in deze zaak.
Nu allereerst een weergave van de feiten. Aldel is een aluminiumsmelterij. Bij het smelten van de aluminium komt een grote hoeveelheid afvalstoffen vrij. Deze afvalstoffen mogen door Aldel tegen betaling op grond van duurovereenkomsten tussen haar en Vossenberg (de exploitant van het terrein)– worden opgeslagen op het opslagterrein. Het opslagterrein is eigendom van de Provincie Limburg, maar waarop de exploitant een exclusief gebruiksrecht heeft. Het opslagterrein is dus geen eigendom van de exploitant van het terrein waarmee Aldel een overeenkomst heeft.
Op een zeker moment gaat Aldel failliet. Op dat moment bevinden zich nog grote hoeveelheden afvalstoffen op het opslagterrein. Nadat de curatoren van Aldel te kennen hebben gegeven dat zij de overeenkomsten op grond waarvan het afval is opgeslagen niet gestand zullen doen, worden deze overeenkomsten door de exploitant van het terrein ontbonden. De exploitant van het terrein ondervindt evenwel last van de aanwezigheid van de afvalstoffen. Hij sommeert de curatoren in het faillissement van Aldel over te gaan tot verwijdering van de afvalstoffen van het terrein. De curatoren geven hieraan geen gehoor. Om die reden start de exploitant een kort geding tegen de curatoren. Er ontstaat discussie over de vraag of de exploitant van het terrein een vordering tot verwijdering van de afvalstoffen kan instellen, ondanks het feit dat hij geen eigenaar is van het terrein.
Door het hof wordt afwijzend geoordeeld op de vordering van de exploitant tot verwijdering van de afvalstoffen door de curatoren. Het hof hanteert een strikte uitleg van de eerder genoemde arresten van de Hoge Raad van 2006 en 2013. Slechts indien de exploitant eigenaar is van het opslagterrein, had deze de curator kunnen verplichten tot het verwijderen van de afvalstoffen van het terrein.
De Hoge Raad gaat echter niet mee in deze gedachtegang van het hof. Ook indien geen sprake is van een eigendomsrecht van de derde, maar deze wel een exclusief gebruiksrecht heeft op het terrein, kan zij op basis van dat gebruiksrecht van de curator verlangen dat hij overgaat tot verwijdering van de zaken die tot de boedel behoren en zich nog op het terrein bevinden. Aan het exclusieve gebruiksrecht is volgens de Hoge Raad namelijk doorgaans de bevoegdheid verbonden om zich te verzetten tegen een storing in het genot van het terrein waarop dit gebruiksrecht betrekking heeft.
Conclusie
Nu de Hoge Raad zich expliciet heeft uitgesproken over een zaak waarin géén sprake is van een eigendomsrecht, is er meer duidelijkheid ontstaan over de omvang van de opruimingsverplichting van de curator. Curatoren zijn(in hoedanigheid verplicht tot het verwijderen van zaken van de gefailleerde die zich bevinden op een terrein van een derde. Deze verplichting bestaat ook indien de derde géén eigenaar is, maar slechts een gebruiksrecht op de zaak heeft. Zoals bekend kan op elke regel toch ergens een uitzondering worden gevonden: curatoren kunnen de opruimingsverplichting terzijde schuiven indien zij stellen en bij tegenspraak bewijzen dat de derde hierop uit hoofde van haar rechtsverhouding met de eigenaar van het terrein geen aanspraak kan maken. Ook zijn curatoren niet gehouden om zaken te verwijderen die géén eigendom zijn van gefailleerde.
Houdt de curator zich niet aan zijn opruimingsverplichting of kan de boedel daar niet aan voldoen omdat er niet voldoende boedelactief is, dan zal de eigenaar of exclusief gebruiksgerechtigde de afvalstoffen vaak alsnog zelf moeten verwijderen. De kosten die hij hiervoor moet maken, kwalificeren dan als een concurrente boedelvordering. Alhoewel dit een rechtstreeks aanspraak op de boedel is, biedt dat weinig soelaas als het boedelactief niet toereikend is om alle boedelschulden te voldoen. Tot die boedelschulden behoort in ieder geval het salaris van de curator, maar bijvoorbeeld ook de preferente boedelvordering van het UWV voor de overgenomen loonbetalingsverplichtingen over de opzegtermijn.
Meer informatie?
In onze nieuwsbrieven houden we u op de hoogte van alle relevante wetsontwikkelingen op het gebied van faillissementsrecht. Heeft u vragen over deze bijdrage of heeft u andere vragen? Neem dan contact op met Michiel Peeters. U kunt uiteraard ook contact opnemen met een van de andere advocaten van ons team Insolventie & Herstructurering.
Juli 2017