Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over het niet toekennen van een transitievergoeding aan AOW-gerechtigden. Het hof heeft onder andere de vraag gesteld of deze uitsluiting leeftijdsdiscriminatie oplevert.
Op grond van de wet is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst geschiedt in verband met of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Uit de Europese richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (hierna: “de richtlijn”) volgt dat verschil in behandeling op grond van leeftijdsdiscriminatie is verboden, tenzij het verschil objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Tijdens de behandeling van de Wet Werk en Zekerheid, is al de vraag gesteld of het niet toekennen van een transitievergoeding aan werknemers die pensioengerechtigd zijn in strijd is met Europese rechtspraak over gelijke behandeling op grond van leeftijd.
De regering oordeelde dat de bepaling geen verboden onderscheid naar leeftijd inhoudt. Volgens de regering heeft de transitievergoeding een tweeledige doelstelling, te weten:
- compensatie voor (de gevolgen van) het ontslag;
- de werknemer in staat stellen om met behulp van hiermee gemoeide financiële middelen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken.
Volgens het hof lijkt het er op dat de regering voor het legitieme doel slechts aanknoping bij de tweede doelstelling (onder 2) van de transitievergoeding heeft gezocht. Het hof vraagt zich af of de uitsluiting van alle AOW-gerechtigden zich wel verdraagt met de eerstgenoemde doelstelling (onder 1) die de transitievergoeding heeft. Immers, de doelstelling is compensatie voor het ontslag. Terwijl AOW-gerechtigden die ontslagen worden geen compensatie voor het ontslag ontvangen. Daarnaast vraagt het hof zich af of voldoende aansluiting is gezocht bij de tweede doelstelling (onder 2).
Indien aan de uitsluiting een legitieme doelstelling ten grondslag ligt, dan dient te worden beoordeeld of het ingezette middel passend en noodzakelijk is om het doel te bereiken. Het hof kan echter niet uit de parlementaire geschiedenis afleiden of het middel passend wordt gevonden.
Bovendien is de regering ervan uitgegaan dat AOW-gerechtigden niet langer voor het voorzien in hun inkomen zijn aangewezen op het verrichten van arbeid. Dit gaat echter in casu voor de werknemer niet op. Het hof vraagt zich dan ook af of de individuele situatie van werknemer mag of moet worden meegewogen in de beoordeling of sprake is van een passend en noodzakelijk middel.
Om voorgaande redenen worden aan de Hoge Raad de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- Is artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder b BW (uitsluiting transitievergoeding voor AOW-gerechtigden) in strijd met richtlijn 2000/78 EG?
- Dient/kan een individuele toetsing plaats vinden?
- Indien artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder b BW in strijd is met richtlijn 2000/78/EG, moet het hof dan – zoals zij voorlopig meent – eerstgenoemde bepaling buiten toepassing laten?
Partijen hebben tot 30 maart 2017 de tijd om te reageren op de voorgestelde vragen waarna deze aan de HR worden voorgelegd. De Hoge Raad zou ook nog prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen stellen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet toe op de toepassing en naleving van Europese wetgeving.
Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen omtrent deze prejudiciële vragen. Voor vragen over de transitievergoeding kunt u uiteraard contact met ons opnemen.