Skip to main content

Een docent Frans op een middelbare school krijgt een IVA-uitkering toegekend en wordt in 2018 AOW-gerechtigd. Heeft hij vanwege zijn aanstaande pensioendatum én zijn duurzame arbeidsongeschiktheid recht op de volledige transitievergoeding na een dienstverband van 38 jaar? De school en de kantonrechter vinden van niet. Het hof ‘s-Hertogenbosch vindt van wel.

Feiten
De docent Frans is in dienst bij de Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet Onderwijs (“de school”) sinds 1 augustus 1978. Na een ziekteperiode van 14 november 2011 tot 11 november 2013, wordt een WGA-uitkering toegekend voor 36,64%. Het ziektebeeld verslechtert en nog geen jaar later is aan de docent een IVA-uitkering toegekend. De school heeft de arbeidsovereenkomst na toestemming van het UWV opgezegd en geen transitievergoeding uitbetaald. De docent verzoekt daarom de kantonrechter om een toekenning van de transitievergoeding van ruim EUR 73.000,- bruto.

Standpunt school: geen transitievergoeding
De school stelt zich op het standpunt dat geen transitievergoeding is verschuldigd, omdat de transitievergoeding voorziet in overgang naar een andere baan, terwijl vrijwel zeker is dat de docent vanuit zijn IVA de AOW-gerechtigde leeftijd zal gaan bereiken. Daarnaast stelt de school dat de wetgever de situatie van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op het punt van de transitievergoeding niet geregeld heeft en dat de transitievergoeding is ingesteld met het oog op werkzekerheid en inkomenszekerheid. Bovendien ontvangt de docent compensaties op grond van de cao VO 2016-2017 en, zo stelt de school, voorziet de bekostiging van OCW niet in de transitievergoeding. De school concludeert dat de docent zichzelf ongerechtvaardigd verrijkt met een transitievergoeding. Naast de cao-vergoedingen ontvangt hij tevens een IVA-uitkering. Hij gaat dus niet volledig in inkomen achteruit voorafgaand aan zijn AOW.

Oordeel in eerste aanleg: gedeeltelijke transitievergoeding
De kantonrechter Eindhoven kent de transitievergoeding toe, maar matigt deze tot EUR 25.000,-. De kantonrechter lijkt met dit oordeel met name vatbaar voor het argument dat de transitievergoeding voorziet in werkzekerheid en inkomenszekerheid. Uit zijn oordeel volgt namelijk dat de kantonrechter vindt dat in redelijkheid – gezien de leeftijd van de docent en de omstandigheid dat hem een IVA-uitkering is toegekend – mag worden aangenomen dat de docent niet meer een andere baan zal krijgen. Dat maakt wat de transitie naar een andere baan betreft zijn situatie volgens de kantonrechter vrijwel gelijk aan die van de werknemer als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onder b Burgerlijk Wetboek. Het betreft de werknemer die wordt ontslagen wegens het bereiken van de AOW-leeftijd en bij wie vanaf dat moment niet meer wordt uitgegaan van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Aan een werknemer in die omstandigheid wordt door de wetgever de transitievergoeding ontzegd. De kantonrechter stelt dat er wat betreft de mogelijkheid van transitie naar een andere baan nauwelijks verschil bestaat tussen de docent en de werknemer die AOW-gerechtigd wordt. Toch is er reden voor gedeeltelijke toekenning van de transitievergoeding, omdat er wel sprake is van een verschil wat betreft de noodzaak van ontslagcompensatie. De AOW-gerechtigde werknemer geniet tot aan het moment waarop hij AOW-gerechtigd wordt zijn arbeidsinkomen en de docent in kwestie niet.

Oordeel in hoger beroep: volledige transitievergoeding
Op 17 juli 2017 heeft het Hof ‘s-Hertogenbosch in hoger beroep uitspraak gedaan en de uitspraak van de kantonrechter vernietigd. Aan de docent wordt alsnog de volledige transitievergoeding van EUR 73.514,42 bruto toegekend. Het Hof komt onder meer tot dit oordeel op basis van de bedoeling van de wetgever.

–          transitievergoeding ook na langdurige arbeidsongeschiktheid

De bedoeling van de wetgever volgt niet alleen uit de toelichting bij de introductie van de Wet werk en zekerheid, maar ook uit het nog bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde “Wetsvoorstel houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid” (kamerstuk 34699, nummer 2). Dit wetsvoorstel is bedoeld om tegemoet te komen aan zorgen van werkgevers over de hoge kosten die zij maken in verband met onder meer langdurig arbeidsongeschikte werknemers. Het Hof refereert aan de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, waaruit volgt dat de wetgever uitdrukkelijk de mogelijkheid om de transitievergoeding bij ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid te laten vervallen, uitsluit. Alle werknemers hebben in beginsel recht op een transitievergoeding. De loondoorbetaling bij (langdurige) ziekte dient het doel dat de werkgever wordt gestimuleerd om zich in te spannen voor de re-integratie van zieke werknemers. Dat is een ander doel dan het doel van de transitievergoeding.

Bovendien, zo redeneert de wetgever, zou niet-toekenning van de transitievergoeding aan langdurig arbeidsongeschikten leiden tot een verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte. Het Hof oordeelt dat het dus niet de bedoeling van de wetgever is om toekenning van een lagere transitievergoeding mogelijk te maken op grond van de aan de docent toegekende IVA-uitkering.

–          transitievergoeding ook bij bijna-AOW-ers

Het Hof stelt verder vast dat er geen sprake is van ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Een transitievergoeding is dus hoe dan ook verschuldigd, want de door de kantonrechter genoemde uitzondering uit lid 7 sub b van artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek is nog niet van toepassing. Meer specifiek toegespitst op deze casus stelt het Hof vast dat de wetgever evenmin een afwijkende regeling willen maken voor de bijna-gepensioneerde werknemer. Toekenning van een lagere transitievergoeding wegens het bijna bereiken van de AOW-leeftijd is, aldus het Hof, net zo min de bedoeling van de wetgever geweest.

–          transitievergoeding is een vaste vergoeding

Het feit dat de “schade” of het inkomensverlies van de werknemer zeer beperkt is, doet volgens het Hof niet af aan het feit dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een forfaitaire (vaste) vergoeding, die ook verschuldigd is indien er niet of nauwelijks sprake is van kosten in verband met een overgang naar een andere baan of inkomensverlies. De wetgever heeft gekozen voor een eenduidig systeem: elke werknemer met een dienstverband van ten minste 24 maanden heeft recht op een transitievergoeding, de opbouw en hoogte is wettelijk verankerd. Eventuele bijkomende omstandigheden zoals door de school aangedragen veegt het Hof van tafel: dat niet is voorzien in de vergoeding in het kader van de bekostiging door OCW of dat er additionele vergoedingen zijn op grond van de cao-VO, doet niets af aan het wettelijke recht op transitievergoeding.

Aanbeveling
Houdt bij de beëindiging van een dienstverband rekening met het feit dat een transitievergoeding vrijwel altijd verschuldigd is. Op enkele uitzonderingen na – die afhankelijk zijn van de grootte en de financiële situatie van de werkgever, of die bijvoorbeeld zien op reeds gemaakte kosten ten gunste van de werknemer – kan deze niet worden gematigd of op een andere manier worden beperkt. In sommige gevallen zoals in de hier besproken casus kan de transitievergoeding behoorlijk hoog uitvallen. Zeker in het kader van langdurige arbeidsongeschiktheid is de wetgeving nog volop in ontwikkeling en verdient het aanbeveling om in een vroeg stadium advies in te winnen. Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact met ons op.

September 2017