Vijf studenten die de nieuwe Bachelorstudie Medische Hulpverlening (BMH) volgen of volgden aan de Hogeschool Utrecht (HU) vorderen van de onderwijsinstelling schadevergoeding, omdat zij vertraging hebben opgelopen bij het doorlopen van hun studie en bij het vinden van een baan in hun werkveld. De studenten stellen dat deze vertraging het gevolg is van het ontbreken van een BIG-registratie voor de functies waarvoor wordt opgeleid, en dat de HU hiervan een verwijt treft.
De HU had volgens de studenten bij de start van de opleiding, in 2010-2011, kunnen weten dat het ontbreken van een BIG-registratie tot deze vertraging zou leiden. Een BIG-registratie betekent dat iemand functioneel bevoegd is om bepaalde voorbehouden handelingen zelfstandig te verrichten. Met de start van de BMH is een nieuw beroep – de MH-er – in het medisch werkveld geïntroduceerd waarvoor die functionele bevoegdheid nog niet geldt. Destijds is de HU door de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs gewezen op de wenselijkheid het traject van BIG-registratie in te zetten.
Door de HU is in de procedure naar voren gebracht dat een BIG-registratie niet of slechts zeer beperkt noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van een stage en het vinden van een passende baan. Volgens de HU hoefde zij er bovendien niet op bedacht te zijn dat het medische werkveld zich terughoudend zou opstellen tegenover het aanbieden van stageplaatsen aan bachelor medische hulpverleningsstudenten. Volgens de HU zou die terughoudende opstelling vooral terug te voeren zijn op de uitgebleven krapte op de arbeidsmarkt en de kosten die voor de instellingen aan stage zijn verbonden.
De rechtbank oordeelt echter dat de studenten inderdaad studievertraging hebben opgelopen door onder meer het tekort aan stageplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is in de procedure ook voldoende vast komen te staan dat het ontbreken van een BIG-registratie voor de studenten een belangrijke oorzaak was voor het tekort aan stageplaatsen. Het kan zijn dat ook andere factoren een rol speelden in de omstandigheid dat er onvoldoende stageplaatsen worden aangeboden, zoals bijvoorbeeld de krapte op de arbeidsmarkt. Maar dit neemt volgens de rechtbank niet weg dat uit de stellingen van partijen volgt dat “het (vooralsnog) ontbreken van een specifieke juridische inbedding” door de medische instellingen als een belangrijk argument wordt gebruikt voor het niet of in beperkte mate aanbieden van stageplaatsen.
Volgens de rechtbank staat daarmee het causaal verband tussen het verwijt dat de studenten aan de HU maken en de studievertraging als gevolg van het ontbreken van de BIG-registratie in voldoende mate vast. De studenten krijgen op dit punt dan ook volledig gelijk. Waarbij de rechtbank expliciet overweegt dat één van de hoofdverplichtingen van de onderwijsovereenkomst is het in staat stellen van studenten om zonder noemenswaardige studievertraging de studie te kunnen afronden en in beginsel in aanmerking te komen voor de functies waarvoor de studie opleidt.
Het tekort aan stageplaatsen in de beginfase van BMH zou inmiddels verholpen moeten zijn, nu op verzoek van de HU de Minister van VWS bij besluit van 6 augustus 2014 heeft besloten om bij wijze van experiment aan de MH-er tijdelijk bepaalde zelfstandige bevoegdheden toe te kennen als zijnde BIG-geregistreerd.
Heeft u vragen over deze uitspraak of over het aansprakelijkheidsrecht in zijn algemeenheid, dan kunt u contact opnemen met ons team onderwijs of het team proces & aansprakelijkheid.
Publicatie uit nieuwsbrief onderwijs juli 2016. Klik hier voor de nieuwsbrief.