In 2019 en 2020 schreven wij eerder over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam en het hoger beroep in de zaak tussen (de belangenbehartigers van) Max Verstappen en de supermarktketen Picnic.
Max c.s. beschouwde het (Facebook) filmpje dat Picnic, met een knipoog naar de commercial van concurrent Jumbo[1], had gemaakt als een inbreuk op de portretrechten van de autocoureur. De rechtbank Amsterdam ging in die redenering mee en legde Picnic een schadevergoeding van € 150.000,- op.
Zowel Picnic als Max c.s. gingen van deze uitspraak vervolgens in hoger beroep. Waar de rechtbank had geoordeelde dat Picnic onrechtmatig had gehandeld door openbaarmaking van het portret van Max, door middel van de lookalike, kwam het Gerechtshof tot een ander oordeel. De weergave van de acteur/lookalike op film en diens optreden kon niet als een portret van Max in de zin van de Auteurswet worden aangemerkt, ook al wordt met de ‘persiflage’ het beeld van Max opgeroepen, zo oordeelde het Gerechtshof.
In een recente arrest van de Hoge Raad heeft zij vervolgens geoordeeld dat de afbeelding van Verstappen toch een portret als bedoeld in artikel 21 Aw is. De Hoge Raad overwoog hiertoe:
“3.1.1 Een portret als bedoeld in art. 21 Aw is een afbeelding, op welke wijze ook vervaardigd, van een persoon die in deze afbeelding kan worden herkend.
3.2.2 Een afbeelding van een lookalike, bijvoorbeeld in een film, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een portret van de persoon op wie hij lijkt. Daarvoor is niet alleen vereist dat deze persoon in de afbeelding van de lookalike kan worden herkend, maar ook dat de mogelijkheid tot herkenning door bijkomende omstandigheden is vergroot, zoals door de wijze van presentatie van de lookalike (bijvoorbeeld door gebruik van grime en kleding), door hetgeen de afbeelding overigens toont of door de context waarin de afbeelding is openbaar gemaakt. Aldus wordt voorkomen dat een afbeelding van iemand die toevallig op een ander lijkt, zonder meer wordt aangemerkt als een portret van die ander. De omstandigheid dat voor de aanschouwer duidelijk is dat de lookalike niet degene is op wie hij lijkt, staat niet eraan in de weg dat sprake kan zijn van een portret.
3.2.3 Het karakter van de afbeelding, bijvoorbeeld een parodie, is niet van belang voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een portret. Dat karakter kan wel een rol spelen in de door art. 21 Aw voorgeschreven belangenafweging en kan meebrengen dat niet kan worden gezegd dat een redelijk belang van de geportretteerde in de zin van deze bepaling zich tegen openbaarmaking van het portret verzet.”
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, en verwijst de zaak naar een ander hof, dat alsnog de belangenafweging van art. 21 Aw zal moeten maken.
Conclusie
Waar reclamemakers eerder nog verheugd konden zijn over de verruiming van het gebruik van commerciële persiflages heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat er geen/weinig ruimte is om in reclame uitingen gebruik te maken van lookalikes, voor zover ze duidelijk als persiflage worden gebruikt.
Meer informatie
Heeft u nog vragen over dit onderwerp? Wilt u meer informatie omtrent de mogelijkheden voor het maken van commercials of de bescherming van Intellectueel Eigendom? Neem dan contact op met Sharinne Ibrahim of een van onze andere leden van het team IE, IT media- en reclamerecht. Wij kunnen u hierover adviseren en in overleg met u inventariseren wat u het beste kunt doen.
Mei 2022