De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak van 25 oktober 2018 de Inspectie van het Onderwijs (“de Inspectie”) bevolen om de rapporten met betrekking tot drie scholen in te trekken. De voorzieningenrechter heeft diverse passages in de onderzoeksrapporten als onrechtmatig beoordeeld. Ook openbaarmaking van deze rapporten is verboden.
Kort geding door scholen voor persoonlijk onderwijs
Het gaat om rapporten over de Ida Gerhardt Academie, de Isaac Beeckman Academie en het Tjalling Koopmans College in het kader van regulier inspectietoezicht.
Deze betrekkelijk jonge scholen voor voortgezet onderwijs werken volgens een bepaalde filosofie/onderwijsconcept. De Stichting voor persoonlijk onderwijs verricht overkoepelende taken voor de drie scholen. De Isaac Beeckman Academie valt onder het bevoegd gezag van de Stichting voor persoonlijk onderwijs Kapelle, het Tjalling Koopmans College valt onder het bevoegd gezag van de Stichting voor persoonlijk onderwijs Hurdegaryp en de Ida Gerhardt Academie valt onder het bevoegd gezag van de Stichting Ida Gerhardt Academie.
Volgens de vier stichtingen zijn de rapporten in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (“WOT”) omdat in de rapporten geen onderscheid wordt gemaakt tussen oordelen over het naleven van wettelijke voorschriften en bevindingen voor het stimuleren van kwaliteit. Daardoor wordt bij de lezer ten onrechte de indruk gewekt dat de scholen handelen in strijd met de wet. Ook inhoudelijk zijn de rapporten onjuist en onrechtmatig. Er staan volgens de stichtingen vele onjuistheden in die zeer negatief en schadelijk zijn voor de scholen.
Beoordeling in kort geding
De voorzieningenrechter gaat eerst na of de rapporten voldoende onderscheid aanbrengen tussen oordelen over de naleving van wettelijke voorschriften en bevindingen voor het stimuleren van de kwaliteit van het onderwijs, zoals de WOT voorschrijft. Verder komt aan de orde of de rapporten al dan niet (op onderdelen) inhoudelijk onjuist zijn. De vraag of er sprake is van strijd met de WOT heeft betrekking op de door de stichtingen aangevoerde onjuistheden.
Hierna worden enkele punten besproken waarop de Inspectie door de voorzieningenrechter in het ongelijk is gesteld.
- vak Duits
De voorzieningenrechter volgt de Inspectie niet in haar oordeel dat de wijze waarop het vak Duits wordt gegeven strijdig is met de wet, specifiek artikel 2a van de Wet op het voortgezet onderwijs (“Wvo”). Voor het vak Duits hebben de scholen, anders dan de Inspectie stelt, een docent Duits in dienst. Deze is niet lijfelijk aanwezig op de scholen, maar de lessen Duits zijn normaal ingeroosterd. Leerlingen van de onderbouw hebben via een live videoverbinding contact met de docent en leerlingen van de bovenbouw krijgen het vak via een pakket van de Wereldschool. Volgens de voorzieningenrechter schrijft artikel 2a Wvo niet voor dat de bevoegde docent lijfelijk aanwezig is tijdens de lessen. Het rapport moet daarom op dit onderdeel worden aangepast.
- kritiek op toezichthouder
De conclusie van de Inspectie dat de toezichtstructuur kwetsbaar is, aangezien de toezichthouder door het bestuur is benoemd en het daarom lastig is aan het bestuur daadwerkelijk tegenwicht te bieden, vindt de voorzieningenrechter begrijpelijk. De voorzieningenrechter volgt de stichtingen echter wel in hun standpunt dat de zinsnede “We vragen de toezichthouder speciale aandacht te geven aan of de school aan de wettelijke vereisten voldoet” zeer suggestief is. Dit impliceert immers ten onrechte dat dat mogelijk niet het geval is. Deze zin moet daarom van de voorzieningenrechter worden geschrapt.
- inrichting van de medezeggenschap
In de rapporten staat dat het bestuur de medezeggenschap onvoldoende betrekt bij het ontwikkelen en vaststellen van schoolbeleid. Het bestuur verzuimt dit volgens de Inspectie bij belangrijke zaken als de vaststelling van de klachtenregeling, de schoolgids en het schoolplan. Dit klopt volgens de stichtingen niet. Zij wijzen erop dat het schoolplan maar eens in de vier jaar moet worden vastgesteld en dit ten tijde van het inspectieonderzoek nog niet speelde. De schoolgids moet ieder jaar worden vastgesteld, maar dit viel ongeveer samen met de verkiezingen van de medezeggenschapsraad. De schoolgids is inmiddels met instemming van de medezeggenschapsraad vastgesteld, stellen de stichtingen. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het door de stichtingen gestelde juist is en in dat geval is de uitlating van de Inspectie over het verzuim onjuist. Omdat het om een ernstig verzuim gaat, moet deze uitlating uit het rapport worden verwijderd. Dit laat overigens onverlet dat de Inspectie op basis van interviews met leden van de medezeggenschapsraad in het rapport had mogen opmerken dat de medezeggenschapsraad onvoldoende bij het beleid worden betrokken. Dat de stichtingen daarover anders denken, maakt dat niet anders volgens de voorzieningenrechter.
- waardering onderwijsresultaten
Alleen van de Isaac Beeckman Academie zijn de onderwijsresultaten gewaardeerd, omdat alleen zij twee cohorten leerlingen heeft die eindexamen hebben gedaan. De Inspectie heeft een “voldoende” toegekend. Volgens de stichtingen had dit een “goed” moeten zijn, aangezien haar resultaten minstens zo “goed” zijn als die van de Wilhelminaschool te Culemborg. De Inspectie stelt dat het predicaat “goed” wordt toegekend in de context van de specifieke school en dat dit geen vergelijking inhoudt tussen verschillende scholen. De voorzieningenrechter volgt deze redenering niet, aangezien er aan scholen een soort score wordt toegekend die voor vergelijking vatbaar is. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat de gemiddelde lezer een (vergelijkende) waarde zal toekennen aan de waardering “voldoende” dan wel “goed”. De voorzieningenrechter acht echter een vergelijking met één school onvoldoende om te kunnen vaststellen of de gegeven waardering juist is. Volgens de Inspectie krijgt de Isaac Beeckman Academie, hoewel zij boven de norm presteert, geen “goed” omdat slechts twee cohorten leerlingen eindexamen hebben gedaan, waardoor er geen oordeel kan worden gegeven over de resultaten van de afgelopen drie jaren. De voorzieningenrechter stelt dat de Inspectie dat met zoveel woorden had moeten vermelden in het rapport en zich van een oordeel moeten onthouden. De gemiddelde lezer van rapporten zal immers waarde toekennen aan een door de Inspectie gegeven waardering.
Inspectie overschrijdt haar beoordelingsvrijheid
Deze uitspraak van de voorzieningenrechter is opmerkelijk. De Inspectie heeft immers bij de uitoefening van haar taken een grote mate van beoordelingsvrijheid, neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Inspectie. Van ingrijpen door de voorzieningenrechter kan daarom slechts sprake zijn als de Inspectie in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot vaststelling van de rapporten in de huidige vorm.
Ten aanzien van deze drie scholen is de Inspectie naar het oordeel van de voorzieningenrechter die redelijkheidsgrens bij diverse onderdelen van de rapporten overschreden. Dat zal ook andere scholen aan het denken zetten, verwachten wij. De impact van negatieve bevindingen door de Inspectie is immers groot. Het heeft kennelijk zin om je bij de civiele rechter tegen de inhoud van een rapport te verzetten. De Inspectie gaat tegen dit vonnis in hoger beroep. Wij zullen de verdere rechtsgang volgen en daarover te zijner tijd weer publiceren.
Wilt u meer informatie?
Heeft u (al dan niet naar aanleiding van deze uitspraak) vragen over het toezicht door de Inspectie, neem dan contact op met Nicole Niessen van ons team Onderwijs .