In zaken die betrekking hebben op de aansprakelijkheid voor een medisch hulpmiddel, zoals een prothese, is het de vraag wie aansprakelijk kan worden gesteld voor de geleden schade, indien het hulpmiddel al gebrekkig was toen het door de producent in het verkeer werd gebracht (en het gebrek dus niet later is ontstaan, bijvoorbeeld doordat het hulpmiddel niet zorgvuldig is bewaard of verkeerd bij de patiënt is ingebracht). Volgens de hoofdregel van het toepasselijke wetsartikel (artikel 6:77 BW) is de arts/het ziekenhuis aansprakelijk die het hulpmiddel bij de geneeskundige behandeling heeft gebruikt. Op deze hoofdregel bestaan echter enkele uitzonderingen. Deze maken het mogelijk de aansprakelijkheid bij de producent te leggen.
De rechtspraak op dit terrein is niet geheel eenduidig. In sommige gevallen is de arts/het ziekenhuis aansprakelijk geacht, andere keren de producent. De aansprakelijkheidsvraag wordt extra lastig indien, zoals in het geval van PIP, de producent failliet is gegaan. Wanneer de aansprakelijkheid dan niet bij de arts/het ziekenhuis wordt gelegd, kan de patiënt zijn schade niet verhalen.
In de PIP-rechtspraak tekent zich, op een uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch in 2014 na, inmiddels een lijn af: de rechter vindt het niet redelijk om een tekortkoming bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, ontstaan doordat het gebruikte hulpmiddel een gebrek vertoont, aan de arts/het ziekenhuis toe te rekenen. Tot de uitspraken waarin de rechter op deze wijze oordeelde, behoort een vonnis van de Rechtbank Limburg van 31 mei j.l. (ECLI:NL:RBLIM:2017:4981). De Rechtbank Oost-Brabant sluit zich nu bij deze lijn aan (ECLI:NL:RBOBR:2017:6091)
Zij laat zwaar wegen dat het ziekenhuis (in dit geval: Jeroen Bosch Ziekenhuis) het gebrek van het implantaat niet kende en ook niet behoorde te kennen. Het faillissement van de producent brengt de Rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat is, aldus het vonnis, van onvoldoende gewicht om de tekortkoming aan het ziekenhuis toe te rekenen. Het feit dat niet één implantaat gebrekkig is maar een hele serie vindt de rechter ook geen reden om, zoals de advocaat van de vrouw bepleitte, de aansprakelijkheid bij het ziekenhuis te leggen.
Het is nu afwachten of er een PIP-zaak, of een andere zaak over de aansprakelijkheid voor schade door een medisch hulpmiddel, aan de Hoge Raad zal worden voorgelegd. Een arrest van deze hoogste civiele rechter is welkom nu dat meer duidelijkheid en zekerheid over de aansprakelijkheid kan brengen.
Aansprakelijkheid van de arts/het ziekenhuis is voor de patiënt in het algemeen de meest gunstige optie. Er is dan geen procedure nodig tegen de, mogelijk in het buitenland gevestigde, producent met de daaraan verbonden risico’s (in de sfeer van te leveren bewijs, of van faillissement van de producent). Aansprakelijkheid van de arts/het ziekenhuis impliceert dat deze laatste wordt belast met het risico van bij hem niet bekende/kenbare gebreken van het hulpmiddel, die hun oorsprong vinden bij de producent. Via de eigen, vrijwel steeds gesloten aansprakelijkheidsverzekering wordt de schadelast dan echter beperkt, in ieder geval wat betreft het bedrag dat boven een mogelijk in de polis opgenomen drempel uitgaat. Niet denkbeeldig is dat dit de aansprakelijkheidsverzekeraars wél zal prikkelen tot een premiestijging. Hoewel geen aantrekkelijk perspectief, vindt dan uiteindelijk – als tenminste doorberekening in de zorgkosten mogelijk is – op macroniveau een evenredige verdeling van de schade over alle patiënten (en hun zorgverzekeraars) plaats.
Wilt u meer weten over dit onderwerp, of heeft u vragen naar aanleiding van het bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met Rankie ten Hoopen.
December 2017