Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Amsterdam heeft hierover afgelopen zomer een uitspraak (RTG Amsterdam 4 juli 2017, ECLI:NL:TGZRAMS:2017:78:).
Aanleiding voor de betreffende tuchtprocedure waren de volgende feiten.
Twee orthopedisch chirurgen gebruikten bij een operatie aan een voet een oscillerende zaag ter verwijdering van overtollig botweefsel. De operatie werd uitgevoerd in een operatieruimte in een ziekenhuis, die was gehuurd (met bijbehorend personeel en materiaal) door het ziekenhuis waaraan de beide artsen verbonden waren. De zaag was beschikbaar gesteld door een ander (derde) ziekenhuis. Tijdens de operatie is de zaag door één van de twee chirurgen even op het bovenbeen van de patiënt gelegd, om de handen vrij te hebben voor de uit te voeren verrichtingen. Door een technisch mankement is de zaag oververhit geraakt. De patiënt heeft hierdoor een derdegraads brandwond opgelopen. Deze is door een ingeschakelde plastisch chirurg gekoeld en behandeld.
Op de verkoeverkamer is de patiënt over het incident geïnformeerd, alsook over de vereiste verdere behandeling van de brandwond. Naar aanleiding van een VIM-melding heeft het ziekenhuis waarin de ingreep plaatsvond maatregelen genomen om dit soort incidenten voor de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. De twee orthopedisch chirurgen hebben een wetenschappelijk artikel geschreven, waarin zij wijzen op het gevaar van de door hen gevolgde handelwijze (het leggen van een zaag op een patiënt is volgens hen namelijk een in de praktijk gebruikelijke handelwijze).
Kort na het incident heeft de patiënt de beide artsen, het ziekenhuis waarin de ingreep plaatsvond en de producent van de zaag civielrechtelijk aansprakelijk gesteld. De artsen, althans hun aansprakelijkheidsverzekeraar, wezen aansprakelijkheid in eerste instantie van de hand. Zij stelden dat de aansprakelijkheid zou liggen bij de producent en/of het ziekenhuis (als bezitter/eigenaar van de zaag). Om deze reden startte de patiënt de onderhavige tuchtprocedure.
Kort na de zitting bij het tuchtcollege, ruim 2,5 jaar na het incident, is door de aansprakelijkheidsverzekeraar namens de twee artsen alsnog aansprakelijkheid erkend. De patiënt heeft daarop in een emotionele brief aan de artsen gevraagd om spoedige afwikkeling van de schade. De beide artsen lieten daarop schriftelijk weten dat de schadeafwikkeling door de verzekeraar niet correct verliep. Zij schreven eveneens dat zij bezig waren met het opstellen van een bericht voor de verzekeraar waarin zij dit bezwaar verwoordden. Dit kon de patiënt mogelijk helpen om een reële schadevergoeding te verkrijgen en ‘(…) daarmee uiteraard ook het intrekken van uw klacht tegen ons bij het tuchtcollege’.
Dit laatste doel werd niet verwezenlijkt. Het tuchtcollege veegde het verweer van de advocaat van de artsen ‘dat sprake was van oneigenlijk gebruik van het tuchtrecht nu alsnog civielrechtelijke aansprakelijkheid was erkend’ meteen, en enigszins geïrriteerd, van tafel. Dit was te verwachten: een civielrechtelijke procedure staat niet in de weg aan tuchtrechtelijke toetsing van het handelen van een beroepsbeoefenaar.
Het RTG oordeelde vervolgens dat artsen die gebruik maken van een technisch hulpmiddel zich, bijvoorbeeld door het lezen van de gebruikshandleiding, dienen te vergewissen van de werking daarvan en van eventueel aan het gebruik verbonden risico’s/gevaren. Dit geldt óók bij ‘simpele’ apparaten. Men mag niet varen op wat tijdens de opleiding over het gebruik van een dergelijk apparaat is geleerd. Een aangeleerde werkwijze kan bijvoorbeeld verouderd zijn.
De artsen hadden niet juist gehandeld door de zaag op de patiënt te leggen.
Hierna werd door het RTG gewezen op de vereiste (na)zorg na een ernstig incident: er dient te worden gehandeld overeenkomstig de gedragsregels van de GOMA (Gedragscode Openheid medische incidenten, zie https://deletselschaderaad.nl/stichting-letselschade-raad/gedragscodes/gedragscode-medische-incidenten/).
Deze gedragsregels zijn, zo memoreert het RTG, sinds 1 januari 2016 ook terug te vinden in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, zij het in wat andere bewoordingen.
Een en ander betekent, kort gezegd: openheid betrachten jegens de patiënt, datgene doen wat nodig is om de negatieve gevolgen van het incident voor de patiënt zoveel mogelijk weg te nemen en onderzoek doen naar het incident, om herhaling daarvan te voorkomen. Op deze punten viel de artsen niet iets te verwijten (zie de hiervoor weergegeven feiten). Wat volgens het RTG echter níet goed was gegaan, was hun handelwijze bij/na de civielrechtelijke aansprakelijkstelling door de patiënt: het is weliswaar niet aan een zorgverlener om zich uit te laten over zijn (juridische) aansprakelijkheid – dat ligt in het algemeen in handen van de aansprakelijkheidsverzekeraar -, maar het erkennen van een (medische) fout behoort juist wél tot zijn domein.
Nu het, in strijd met de gebruiksaanwijzing, neerleggen van de zaag op de patiënt als een fout is te kwalificeren, hadden de artsen tegenover de patiënt moeten toegeven dat zij onjuist hadden gehandeld. Dit oordeel wringt wel enigszins, nu de artsen meenden een gebruikelijke en geoorloofde praktijk te volgen. Zij schreven later hun wetenschappelijke artikel juist om collega’s te waarschuwen. Het RTG laat dit uiteindelijk wél meewegen bij het bepalen van de maatregel; er wordt volstaan met een waarschuwing.
Dan volgt, als belangrijkste onderdeel van de uitspraak, een andere (‘nieuwe’) door het RTG geformuleerde norm. En wel een norm die, volgens het tuchtcollege, (nog) niet voldoende bij artsen bekend is, te weten: dat zorgverleners niet alleen verantwoordelijk zijn voor een correcte afwikkeling van de medische gevolgen van een fout, maar ook van de financiële gevolgen van die fout. Zij kunnen tegenover de patiënt dus ook niet het verweer voeren dat niet zij zelf, maar hun aansprakelijkheidsverzekeraar betrokken is bij het schadetraject.
Het tuchtcollege overweegt hierbij dat de zorgvuldigheid die een zorgverlener op grond van de wet (de Wet BIG) moet betrachten óók betrekking heeft op de wijze waarop hij ná een (gestelde) medische fout met de patiënt omgaat. Dit moet ruim worden opgevat: ook het financiële aspect behoort hier dus toe. Dit betekent dat wanneer een aansprakelijkheidsverzekeraar de schade op onzorgvuldige wijze afhandelt (en dit een negatieve invloed heeft op het welzijn van de patiënt, een situatie waarvoor een arts nu juist oog moet hebben), het aan de arts is om zijn verzekeraar daarop aan te spreken.
In niet mis te verstane bewoordingen laat het tuchtcollege zich hierbij ontvallen dat het in civiele medische aansprakelijkheidszaken geen onbekend verschijnsel is ‘dat het patiënten onevenredig veel tijd, vechtlust, geld en aandacht kost om hun schade vergoed te kunnen krijgen (hetgeen lang niet ieder slachtoffer van een medische fout op kan brengen)’ en dat het dit verwerpelijk acht.
In het voorgaande liggen voor zorgverleners, alsook voor zorgaanbieders, verschillende lessen en adviezen besloten. De kern is:
- ga steeds voorzichtig om met medische apparatuur, met inachtneming van de gebruiksaanwijzing (zeker ook indien zorg wordt verleend op een andere locatie dan de gebruikelijke);
- volg de regels uit de Wkkgz en de GOMA met betrekking tot de handelwijze na een incident. Dit betekent onder andere: erken een gemaakte medische fout, maar erken geen (juridische) aansprakelijkheid; dat is iets voor het schadeafhandelingstraject in samenspraak met de aansprakelijkheidsverzekeraar;
- de zorgverlener is ook zelf (mede) verantwoordelijk voor de afwikkeling van de financiële gevolgen van de fout. Dus van de schadeafwikkeling in het geval dat de medische fout civielrechtelijk gezien ook aansprakelijkheid meebrengt. Houdt daarom goed de vinger aan de pols bij schadeafwikkeling, of laat dat – aantoonbaar – namens u doen door de persoon (jurist) die zich binnen of buiten de eigen organisatie in samenspraak met de verzekeraar met de schadeafhandeling bezighoudt;
- koppel een erkenning van een fout en/of, in afstemming met de aansprakelijkheidsverzekeraar, van aansprakelijkheid niet aan de wens (‘voorwaarde’) dat de patiënt zijn tuchtklacht intrekt. Dit is juridisch niet juist. Het zal later, in een mogelijke tuchtprocedure, bij de rechter de wenkbrauwen flink doen fronsen.
Voor vragen of verdere informatie over de besproken uitspraak of over andere onderwerpen op het gebied van het tuchtrecht, kunt u zich wenden tot Rankie ten Hoopen en Maruca Overdijk.
December 2017