Skip to main content

Volgens artikel 7:930 lid 5 BW mag de verzekeraar uitkering weigeren, indien de verzekerde heeft gehandeld met “opzet de verzekeraar te misleiden”. De Hoge Raad heeft in een arrest van 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:507) voor het eerst verhelderd wanneer onder het nieuwe verzekeringsrecht (sinds 1 januari 2006) sprake is van opzet tot misleiding. De essentiële vraag was of de (adspirant-)verzekerde daadwerkelijk opzet moet hebben op de misleiding (volgens de wettekst wel) of dat een ‘lichtere’ maatstaf geldt.

Een horecaexploitant had een brandverzekering afgesloten bij ASR. Bij het afsluiten van de polis heeft de exploitant op een vragenformulier ontkennend geantwoord op de vraag of zich aan het te verzekeren pand eerdere schades als gevolg van een te verzekeren gebeurtenis hadden voorgedaan. Een half jaar na het afsluiten van de polis is het horecapand getroffen door brand. ASR weigert tot uitkering over te gaan, omdat het pand, anders dan de exploitant in het vragenformulier had ingevuld, weldegelijk eerder te kampen had met (brand)schades.

De rechtbank en het hof oordeelden beide dat de horecaexploitant ASR had misleid bij het aangaan van de polis door een onjuiste vermelding te doen op het vragenformulier. Volgens rechtbank en hof moest de horeceaexploitant weten dat de onjuiste vermelding voor ASR van belang zou zijn bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. In cassatie bij de Hoge Raad stelde de horecaexploitant dat de rechtbank en het hof ten onrechte niet hadden onderzocht of hij daadwerkelijk “opzet de verzekeraar te misleiden” had, zoals artikel 7:930 lid 5 BW vereist. De horecaexploitant erkende dat hij het vragenformulier onjuist had ingevuld, maar stelde dat dit niet was gedaan met als doel om de verzekeraar te misleiden.

De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep. Op basis van de wetsgeschiedenis overwoog de Hoge Raad dat sprake is van opzet tot misleiding indien “de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen afsluiten, afhangt of kan hangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.”

De Hoge Raad koos kortom voor een uitleg die afwijkt van de letterlijke wettekst. Dit rechtvaardigde de Hoge Raad met een beroep op de wetsgeschiedenis. Tegelijkertijd toonde hij zich hiermee pragmatisch. Indien de opzet van de verzekerde namelijk daadwerkelijk gericht zou moeten zijn op misleiding van de verzekeraar, zou de verzekeraar in een welhaast onmogelijke bewijspositie worden gebracht.

Wilt u meer informatie over dit onderwerp of heeft u andere vragen, neem dan contact op met Thom Beukers. U kunt uiteraard ook contact opnemen met een van de andere advocaten van ons team proces en aansprakelijkheid.