Skip to main content

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2018 is het vervolg van een reeks van procedures die enkele bewoners van een wijk in Naaldwijk hebben gevoerd tegen hun leverancier van koud en warm water, Vestia. In deze uitspraak staat onder meer de vraag centraal of voor de toetsing aan de maximumprijs, in de zin van artikel 5 van de Warmtewet, het onderscheid tussen warmte en koude mag worden gemaakt.

Achtergrond

De woningen van de bewoners worden verwarmd en gekoeld met behulp van grondwater dat aan hem wordt geleverd via het zogenoemde ‘Bronnet van Vestia. Dit water wordt opgepompt uit bronnen in de bodem waarin warmte en koude worden opgeslagen (WKO). De woningen van de bewoners zijn elk voorzien van een warmtepomp die warmte aan het grondwater onttrekt om daarmee de woning en warmwaterboiler te verwarmen. De gemiddelde temperatuur van het grondwater in het Bronnet gemeten in 2013 bedroeg 11,95 graden Celsius. De bewoners kunnen dit relatief koude water zelf verder opwarmen. Voor de levering van het grondwater via het Bronnet hebben eisers en Vestia ‘een overeenkomst levering bronwarmte’ gesloten. In een bijlage bij die overeenkomst zijn de tarieven opgenomen die voor de levering in rekening worden gebracht.

Eerdere procedures
Zoals al aangegeven vindt deze uitspraak zijn oorsprong in eerdere procedures, gevoerd tussen de bewoners en Vestia. In een eerdere discussie stond de vraag centraal of levering van het grondwater van ongeveer 12 graden Celsius moet worden gezien als levering van ‘warmte’ in de zin van de Warmtewet. De bewoners stelden zich op het standpunt dat dit wél het geval was. Vestia zou zich daardoor aan de voorschriften moeten houden die in deze wet zijn opgenomen, waaronder de maximumprijs (artikel 5 van de Warmtewet). Vestia zou zich, volgens de bewoners, hier niet aan houden. Daartegenover stelt Vestia zich op het standpunt dat levering van grondwater met een temperatuur van ongeveer twaalf graden Celsius niet onder de Warmtewet valt. Het water, geleverd door Vestia, zou simpelweg niet warm genoeg zijn om te vallen onder de reikwijdte van de Warmtewet.

De bewoners hebben de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ‘ACM‘), als daartoe bevoegd bestuursorgaan, verzocht om over te gaan tot handhaving. Dit verzoek is door de ACM afgewezen. Tegen dat besluit zijn de bewoners in bezwaar gegaan. Ook de beslissing op bezwaar leidde niet tot het door de bewoners gewenste resultaat. Bewoners gingen in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: ‘CBb‘), en met succes. Bij uitspraak van 22 februari 2016 oordeelde het CBb namelijk dat de Warmtewet wel degelijk van toepassing is. Zich baserend op (wets)historie van de Warmtewet, overweegt het CBb dat van belang is dat het water bestemd is voor huishoudelijk gebruik – en dat kan ook het geval zijn bij een temperatuur van ongeveer twaalf graden Celsius. Een specifiek bepaalde temperatuur is dus niet bepalend.

Vastrechttarief

Vestia moet zich zodoende aan de voorschriften van de Warmtewet houden. Vestia is in dat kader door de Dienst Energie van de ACM verzocht om een splitsing aan te brengen in het tot op heden gehanteerde vastrechttarief, dat zowel koude- als warmtelevering bevat. Door de splitsing kan de warmtelevering worden getoetst aan de maximumprijs in de zin van artikel 5 van de Warmtewet. De component warmtelevering is door Vestia bepaald op twee derde van het vastrechttarief. De component voor levering van koude is bepaald op een derde.

Vestia gaat ervan uit dat de maximumprijs, zoals bepaald in artikel 5 van de Warmtewet, alleen ziet op de warmteleveringscomponent. De koude-component zou naar de mening van Vestia niet zijn gereguleerd. De ACM volgt dit standpunt, waartegen de bewoners ageren. Na een bezwaarschriftprocedure bij de ACM komt de zaak voor de bestuursrechter in Rotterdam.

Rechtbank Rotterdam

In beroep voeren de bewoners aan dat de ACM ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de maximumprijs niet is overschreden. Vestia zou de door de ACM vastgestelde maximumprijs hebben overschreden. Deze maximumprijs is gebaseerd op het zogenoemde Niet-Meer-Dan-Anders principe, dat inhoudt dat een gebruiker van warmte die is aangesloten op een collectieve warmtevoorziening niet meer mag betalen dan een gebruiker met een gasaansluiting en een ketel. Volgens de bewoners houdt dit in dat de ACM bij deze toets niet alleen het maandelijkse tarief dat Vestia in rekening brengt moet beoordelen, maar ook de kosten, zoals onderhoudskosten voor de warmtepomp, mee moet nemen.

De rechtbank gaat hier niet in mee. Uit de in de Warmtewet opgenomen definitie van het begrip ‘warmtenet’ en de memorie van toelichting volgt namelijk dat de warmtepomp geen deel uitmaakt van het warmtenet. De warmtepomp is namelijk gelegen in de woning van de verbruiker en zorgt voor toe- en afvoer van warmte. Dat het water vóór de waterpomp nog niet geschikt is voor huishoudelijk gebruik, doet daar niets aan af.

De volgende vraag die bij de rechtbank voorligt is of de Warmtewet een voldoende wettelijke basis biedt om bij de toetsing aan de maximumprijs het onderscheid tussen warmte en koude te maken.

De rechtbank oordeelt uiteindelijk dat dit niet het geval is. De levering van het bronwater valt volledig onder de toepassing van de Warmtewet. Bij de toetsing aan de maximumprijs mag in dit geval geen component voor de levering van koude worden onderscheiden. Volgens de bestuursrechter moest het door Vestia gehanteerde vastrechttarief dus volledig aan de maximumprijs van artikel 5 van de Warmtewet worden getoetst. Deze beroepsgrond van de bewoners slaagt dus.

De beroepsgronden van de bewoners dat de opgelegde last wegens overtreding van een bepaling van de Warmtewet niet ver genoeg gaat en dat de ACM ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen dwangsommen zijn verbeurd, zijn ongegrond verklaard.

Conclusie

Met de Naaldwijkse bewoners is de rechtbank Rotterdam van oordeel dat de ACM ten onrechte de door Vestia gehanteerde splitsing (twee derde warmte, een derde koude) heeft gevolgd voor de toetsing aan de maximumprijs. Het door Vestia gehanteerde vastrechttarief moet volledig aan de maximumprijs worden getoetst, zoals bepaald in artikel 5 van de Warmtewet.

Het is echter de vraag in hoeverre deze uitspraak het geschil tussen de bewoners en Vestia definitief beslecht. De rechtbank Rotterdam oordeelde namelijk ook dat de ACM een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van de besproken uitspraak. Te meer nu de Warmtewet gewijzigd zal worden. Het wetsvoorstel Wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet is op 6 maart 2018 aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 3 juli 2018 na stemming aangenomen. Met de herziening worden enkele wijzigingen ingevoerd, onder meer ten aanzien van tariefregulering.

Meer informatie
Wilt u meer informatie over dit onderwerp of heeft u vragen, neem dan contact op met één van de advocaten van ons team Bestuursrecht.