Op 20 juni 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:5128) geoordeeld dat de afwijking in de Cao Nederlandse Universiteiten (Cao NU) ten aanzien van opvolgend werkgeverschap niet in strijd is met de wet. Eerder had de kantonrechter (ECLI:NL:RBGEL:2021:5633) geoordeeld dat dit wél het geval is. De uitspraak van het hof is van belang voor alle universiteiten.
Ketenregeling
In artikel 7:668a lid 1 BW is bepaald wanneer een opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomst van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is het geval vanaf de vierde arbeidsovereenkomst of als er een periode van drie jaar is verstreken, zonder dat de keten van arbeidsovereenkomsten voor meer dan zes maanden is doorbroken. In lid 2 staat dat deze ketenregeling ook geldt als sprake is van meerdere werkgevers, die geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. In lid 6 is bepaald dat bij cao van lid 2 kan worden afgeweken ten nadele van de werknemer.
Cao NU
In de Cao NU is van de afwijkingsmogelijkheid gebruikt gemaakt. Letterlijk staat in artikel 2.3 lid 11 (sinds 1 januari 2021: artikel 2.2 lid 5) van de Cao NU het volgende:
Bij de bepaling in deze cao van de totale duur en van het totale aantal opvolgende dienstverbanden blijven dienstverbanden tussen werknemer en verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn, buiten beschouwing.
Als er sprake is van opvolgend werkgeverschap, spelen eerdere tijdelijke dienstverbanden dus geen rol. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de bepaling nietig is, omdat deze in strijd is met de wet.
Kantonrechter
Wat was er aan de hand? Een medewerkster van een universiteit die meerdere tijdelijke arbeidsovereenkomsten had gehad (waaronder een aantal uitzendovereenkomsten), meende dat zij inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Zij was vanaf 2014 feitelijk altijd werkzaam geweest bij de universiteit en had overwegend steeds dezelfde werkzaamheden verricht, namelijk werkzaamheden ten behoeve van haar promotie, het verzorgen van onderwijs en het doen van onderzoek.
Volgens de kantonrechter moet de universiteit worden geacht de opvolgend werkgever van het uitzendbureau te zijn. Dat betekent dat de door de universiteit gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De universiteit deed een beroep op de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.3 lid 11 van de Cao NU en betoogde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege op 1 april 2021 was geëindigd, maar de kantonrechter heeft dat verweer gepasseerd.
Hoger beroep
De universiteit is in hoger beroep gegaan en vond het gerechtshof aan haar zijde. Het hof oordeelde dat de cao-bepaling niet nietig is wegens strijd met de wet. Evenmin is het beroep van de universiteit op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar of in strijd met goed werkgeverschap. Ook levert het geen misbruik van recht op. Het oordeel van het hof leidt ertoe dat, nu opvolgend werkgeverschap in de Cao NU is uitgesloten, de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was.
Conclusie
Door de uitspraak van het hof hoeft de Cao NU wat betreft de bepaling over opvolgend werkgeverschap niet aangepast te worden. Dat betekent dat universiteiten nog altijd veel ruimte hebben bij het tijdelijk in dienst nemen van werknemers die eerder via een andere werkgever hetzelfde werk hebben verricht.
Meer weten?
Voor vragen over de rechtspositie van werknemers in het onderwijs kunt u contact opnemen met de arbeidsrechtadvocaten van team Onderwijs.