Een stagiaire solliciteerde bij een openbare basisschool. Tijdens het sollicitatiegesprek vertelde zij mannen om religieuze redenen geen hand te geven. Om deze reden heeft de school de sollicitante afgewezen. Het College voor de Rechten van de Mens (“het College”) oordeelde recentelijk dat de school jegens de vrouw geen verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt.
Feiten
De studente in kwestie volgt op een ROC de MBO-opleiding Onderwijsassistent. In het kader van haar opleiding solliciteerde zij voor een stageplaats op een Amsterdamse openbare basisschool. Tijdens het sollicitatiegesprek gaf de studente de stagecoördinator van de school geen hand en lichtte zij toe dat zij vanwege haar (Islamitische) geloofsovertuiging mannen geen hand geeft en dat dit niet persoonlijk is bedoeld. In de procedure bij het College verduidelijkte zij dat dit alleen geldt voor mannen van 16 jaar en ouder.
De school heeft het ROC laten weten dat de studente niet voor de stageplaats in aanmerking komt. Dit omdat de studente vanwege haar principiële opstelling ten aanzien van het handen schudden niet geschikt is voor de school en hierdoor niet kan voldoen aan de functie-eis om de leerlingen, ouders, collega’s en derden, zoals vertegenwoordigers van de gemeente, een hand te geven.
Het geschil bij het College betreft de vraag of de school verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt bij het aangaan van een arbeidsverhouding. De school meent dat dit niet het geval is. Zij stelt de studente niet te hebben afgewezen vanwege haar geloofsovertuiging, maar omdat zij mannen geen hand wil geven. Voor zover zij wel onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt, doet de school een beroep op de (wettelijke) uitzonderingen op dit verbod.
Juridisch kader
Binnen het arbeidsrecht kan op verschillende momenten sprake zijn van verboden onderscheid, zowel voor als tijdens een arbeidsrelatie. Bijvoorbeeld bij een promotie, het opstellen van de arbeidsvoorwaarden, de sollicitatiefase of ontslag. In deze zaak gaat het om verboden onderscheid op grond van godsdienst bij het aangaan van een arbeidsverhouding (artikel 5 lid 1 sub c Algemene wet gelijke behandeling).
Het verbod op het maken van onderscheid op grond van godsdienst geldt voor zowel direct als indirect onderscheid. Van direct onderscheid is sprake als een persoon vanwege godsdienst op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie. Er is sprake van indirect onderscheid op grond van godsdienst indien een neutrale regel personen met een bepaalde godsdienst in vergelijking met andere personen in het bijzonder treft.
Direct onderscheid is alleen toegestaan in specifieke bij wet geregelde gevallen. Denk bijvoorbeeld aan een vacature voor een mannelijk model om mannenkleding te ‘showen’. Indirect onderscheid is alleen toegestaan als hier een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Van een objectieve rechtvaardiging is sprake als:
- het doel van het onderscheid legitiem is;
- het middel geschikt is om het doel mee te bereiken;
- het middel in redelijke verhouding staat tot het doel (proportionaliteitseis);
- het doel niet op een andere, minder onderscheid makende manier, kan worden bereikt (subsidiariteitseis).
Oordeel van het College
Het College constateert eerst dat zij bevoegd is dit geschil te behandelen. De weigering om mannen een hand te schudden vanwege een geloofsovertuiging is immers (naar vaste rechtspraak) een gedraging die onder het begrip godsdienst valt. Vervolgens stelt het College vast dat de school indirect onderscheid op grond van godsdienst maakt. Sollicitanten zoals de stagiaire worden door de eis van de school bijzonder getroffen.
Het College toetst vervolgens of er een objectieve rechtvaardiging voor dit indirecte onderscheid bestaat.
Legitiem doel?
De school licht toe het van belang te vinden dat op een respectvolle manier en met een open en neutrale houding met elkaar wordt omgegaan, waarbij niemand zich buitengesloten mag voelen. Concreet wordt gedoeld op omgang met onder meer ouders en collega’s en derden. Het College oordeelt dat dit doel voorziet in een werkelijke behoefte van de school en ook geen discriminerend oogmerk heeft. Het College acht dit doel legitiem.
Geschikt middel?
Het middel dat de school hanteert om dit doel te bereiken is een uniforme begroetingswijze, namelijk het geven van een hand. Het College concludeert dat dit een geschikt middel is omdat een grote meerderheid in Nederland elkaar op deze manier begroet. Het geven van een hand draagt dan ook bij aan een respectvolle omgang met en een open en neutrale houding ten opzichte van elkaar.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Het College toetst de vragen of het middel in redelijke verhouding staat tot het doel (proportionaliteit) en noodzakelijk is (subsidiariteit) gezamenlijk.
De school voert aan dat de eis van het handen schudden noodzakelijk is omdat zij een openbare grondslag heeft en wil dat iedereen zich op de school welkom voelt. Ook wil de school met de gestelde voorwaarde segregatie voorkomen in een multiculturele school en naar de leerlingen toe consequent zijn over hoe de mensen in de school elkaar begroeten. Eén van de omgangsregels voor de leerlingen is: “Ik geef een hand als ik binnenkom en weer naar huis ga en daarbij kijken wij elkaar aan”.
De stagiaire vindt het middel niet noodzakelijk omdat ook op andere manieren respectvol kan worden begroet. Daarbij zou ze als stagiaire weinig contact hebben met ouders en loopt ze inmiddels stage op een andere openbare school waarbij ze geen handen hoeft te schudden.
Het College maakt een belangenafweging en oordeelt dat het belang van de school in dezen zwaarder weegt. Ook aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis is voldaan. Hierbij verwijst het College naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste ambtenarenrechter, die in een vergelijkbaar geval een openbare school in het gelijk heeft gesteld.
Ten overvloede overweegt het College nog dat scholen aan hun personeel andere eisen mogen stellen over de manier van begroeten dan aan ouders van leerlingen. Openbare scholen zijn verplicht leerlingen toe te laten, ongeacht de godsdienstige opvattingen en culturele gebruiken van hun ouders. Het belang dat de multiculturele school toekent aan een uniforme begroetingswijze is legitiem.
Het College sluit af met de opmerking dat: “aan de besturen van openbare scholen een zekere beleidsruimte moet worden gelaten om afgestemd op de eigen situatie en naar eigen inzicht keuzes te maken of accenten te leggen”.
Meer weten?
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met team Onderwijs.
Februari 2019