Skip to main content

Wederom heeft een kantonrechter in kort geding zich uitgesproken over de discussie rond slapende dienstverbanden. De Wet compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (hierna: “WCT”) staat in deze uitspraak centraal.

Casus en standpunten partijen

Werkneemster is sinds 1984 in dienst bij Menzis. In 2015 is zij gediagnostiseerd met een progressieve neurologische aandoening, waardoor zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt raakt zonder enig zicht op verbetering. Werkneemster heeft Menzis in het licht van de WCT meermaals verzocht haar arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen en haar daarbij (een deel van) de transitievergoeding te betalen. Omdat Menzis daartoe niet bereid was, heeft de werkneemster een kort geding opgestart.

Werkneemster is van mening dat haar arbeidsovereenkomst inhoudsloos is, nu geen enkel zicht bestaat op verbetering van haar medische situatie. Het slapende dienstverband ervaart zij als knellend en stressvol. Zij heeft verder groot belang bij haar aanspraak op de transitievergoeding. Gelet op de compensatie op grond van de WCT, vordert werkneemster in kort geding het bedrag aan transitievergoeding zoals Menzis dat bij een opzegging op het moment van twee jaar ziekte verschuldigd zou zijn geweest. Het in deze omstandigheden in stand houden van de arbeidsovereenkomst is volgens haar in strijd met goed werkgeverschap.

Menzis deelt het standpunt van werkneemster niet. Volgens Menzis staat het werkneemster uiteraard vrij de arbeidsovereenkomst zelf op te zeggen, indien zij hierdoor klachten ervaart. Het al dan niet in stand houden van het dienstverband behoort tot de beleidsvrijheid van werkgever. Bovendien mist betaling van de transitievergoeding in deze situatie doel, nu geen sprake is van een transitie naar ander werk. De WCT kent geen verplichting om tot opzegging over te gaan. Indien een werkgever hier desondanks toe wordt verplicht, leidt dit volgens Menzis tot oneigenlijk gebruik van de nieuwe compensatiemogelijkheid. Tot slot stelt Menzis dat de compensatie uit premieverhogingen wordt betaald, hetgeen betekent dat een werkgever feitelijk geen (volledige) compensatie ontvangt.

Wat vindt de kantonrechter?

Allereerst acht de kantonrechter het spoedeisend belang aanwezig omdat werkneemster op 18 november 2019 haar pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op dat moment eindigt haar dienstverband van rechtswege zonder dat aanspraak op de transitievergoeding bestaat. Dat zij haar vordering niet eerder heeft ingediend, kan haar niet worden aangerekend. Vóór de komst van de WCT was de lijn in de rechtspraak immers duidelijk: werkgevers konden niet tot opzegging van het slapend dienstverband worden verplicht. De recente ontwikkelingen veranderen dit. Gelet op de naderende pensioendatum kan tot slot de uitkomst van de aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen  niet worden afgewacht.

De stressklachten van werkneemster kunnen er volgens de kantonrechter niet toe leiden dat Menzis de arbeidsovereenkomst dient op te zeggen. Uiteraard kan werkneemster hier zelf toe overgaan.

De kantonrechter acht evenwel van belang dat het dienstverband van werkneemster 35 jaar heeft geduurd en terugkeer na verbetering is uitgesloten. Werkneemster verkeert door haar ziekte in een groot (sociaal) isolement en heeft mede in dat kader belang bij haar aanspraak op de transitievergoeding. Nu de gevorderde transitievergoeding is beperkt tot het moment van twee jaar ziekte, acht de kantonrechter geen belang voor Menzis aanwezig bij het in stand houden van de arbeidsovereenkomst. De verdere bezwaren van Menzis worden verworpen. Het feit dat werkneemster bijna haar pensioengerechtigde leeftijd bereikt, staat los van de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ook het argument ter zake premieverhoging gaat niet op: de wetgever heeft bewust voor dit systeem gekozen en de verhoging is niet zodanig drukkend dat dit een zwaarwegend belang voor de werkgever oplevert. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat indien het al dan niet opzeggen steeds ter vrije keuze van de werkgever zou staan, het risico bestaat dat het door de wetgever beoogde recht op de transitievergoeding voor de groep volledig en duurzaam arbeidsongeschikte werknemers slechts illusoir wordt.

Volgens de kantonrechter is het ‘niet opzeggen’ en ‘niet betalen van de transitievergoeding’ in de gegeven omstandigheden in strijd met het goed werkgeverschap. Op verbeurte van een dwangsom wordt Menzis verplicht het UWV om toestemming tot opzegging te verzoeken en na opzegging terstond de gevorderde transitievergoeding aan werkneemster te betalen.

Tot slot

Heeft u vragen over slapende dienstverbanden of de nieuwe compensatiemogelijkheid? Neem dan contact op met een van onze arbeidsrecht specialisten. Wij helpen u graag!

Team Arbeidsrecht houdt u op de hoogte van alle ontwikkelingen in het Arbeidsrecht via de website en haar eigen showcasepagina op LinkedIn

juli 2019