Skip to main content

(ECLI:NL:CRVB:2017:371)

De Centrale Raad van Beroep (hierna afgekort: de CRvB) heeft in een recente uitspraak een nieuwe lijn gehanteerd voor situaties waarin sprake is van het ten onrechte niet horen van een bezwaarmaker.

Een bestuursorgaan moet, nadat er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, belanghebbenden in de gelegenheid stellen om te worden gehoord voordat door het bestuursorgaan de beslissing op bezwaar wordt genomen. Dit volgt uit artikel 7:2 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna afgekort: Awb).

Daarbij moet het bestuursorgaan in ieder geval de gelegenheid om te worden gehoord bieden aan de bezwaarmaker zelf en aan andere belanghebbenden die bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

Van het horen van belanghebbenden mag het bestuursorgaan slechts in een beperkt aantal gevallen afzien. Die gevallen zijn neergelegd in artikel 7:3 Awb en betreffen de volgende situaties:

  • het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk;
  • het bezwaar is kennelijk ongegrond;
  • de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord;
  • de belanghebbende heeft niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord; of
  • aan het bezwaar wordt volledig tegemoet gekomen en andere belanghebbenden worden niet in hun belangen geschaad.

Doet zich één van de bovenstaande uitzonderingsgronden niet voor, en ziet het bestuursorgaan dus ten onrechte af van het horen van een belanghebbende, dan handelt het bestuursorgaan in strijd met artikel 7:2 Awb. Dit vormde voorheen voor de CRvB altijd grond om het beroep gegrond te verklaren en tot vernietiging van de beslissing op bezwaar over te gaan, waarna werd gekeken of er aanleiding bestond de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten (als bedoeld in artikel 8:72 lid 3 Awb).

Daarbij werd dan overwogen dat het ten onrechte niet horen van een bezwaarmaker niet met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd, omdat het horen volgens de wetsgeschiedenis een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure is.

De CRvB lijkt met de uitspraak van 31 januari 2017 de opvatting dat het ten onrechte niet horen niet met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd, te hebben verlaten.

In deze uitspraak concludeert de CRvB namelijk dat de appellant de gelegenheid heeft gehad om in beroep en hoger beroep alsnog zijn standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen. In dat licht ziet de CRvB aanleiding om het gebrek aan het bestreden besluit wegens het ten onrechte niet horen van de belanghebbende, met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren omdat aannemelijk is dat de appellant hierdoor niet is benadeeld.

Meer informatie
Heeft u vragen over dit onderwerp? Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met Roel Metsemakers of een van de andere advocaten van team Bestuursrecht. Zij zijn u graag van dienst.