Skip to main content

In maart kende de rechtbank Rotterdam een opvallend hoog bedrag aan smartengeld toe in een medische aansprakelijkheidszaak: EUR 200.000,-. De uitspraak  (ECLI:NL:RBROT:2017:2139) kreeg de nodige aandacht in de media en voedt ongetwijfeld de gedachte dat sprake is van een ontwikkeling naar een claimcultuur. In een recent onderzoek van de Stichting Beroepseer en VVAA (adviesorganisatie voor medici) is gebleken dat nogal wat artsen bang zijn dat ‘de Amerikaanse claimcultuur overwaait naar de Nederlandse behandelkamer’. Tachtig procent van hen geeft aan dat zij hun handelwijze wel eens laten beïnvloeden door andere dan alleen medische overwegingen; zij laten extra onderzoek doen of verrichten zekerheidshalve extra behandelingen uit angst voor claims. Bange dokters, die overgaan tot defensieve geneeskunde, roept de vraag op: is hun vrees terecht?

De Rotterdamse uitspraak betrof een nog relatief jonge vrouw (49 jaar) die haar overlevingskans van 92% naar 13% had zien afnemen door een therapeutisch delay: een afwachtend beleid door de geconsulteerde uroloog, later zelfs ontslag uit de behandeling, terwijl scans een vlekje op één van de nieren lieten zien. Het bleek een niertumor te zijn die op het moment van ontdekking door een andere arts, enkele jaren later, niet meer behandelbaar was; de patiënte (getrouwd, kinderen) had nog slechts enkele maanden te leven. De rechtbank wijst bij de motivering van het door haar toegekende smartengeldbedrag niet alleen op de ernst van de medische fout en op de lijdensweg van de patiënt, maar besteedt ook uitdrukkelijk aandacht aan verander(en)de opvattingen in de samenleving én aan het gevaar van het toenemen van claims. Zij overweegt dat de maatschappij niet meer zo afwijzend staat tegenover het in geld vertalen van leed vergeleken met de tijd waarin ons huidige schadevergoedingsrecht tot stand kwam (jaren tachtig en begin jaren negentig). Tegelijkertijd moet ‘het aanmoedigen van juridische procedures nog steeds onwenselijk worden geacht’, maar kon aan dit gegeven in dit zeer uitzonderlijke en schrijnende geval weinig betekenis worden gehecht.

De rechter laat dus zien dat hij zich bewust is van een mogelijk claimbevorderend effect van zijn uitspraak, op eenzelfde wijze als de Hoge Raad dit eerder al tot uitdrukking bracht in het Baby Kelly arrest. Hij laat zich echter primair leiden door de feiten van de te beoordelen zaak, in het bijzonder de ernst daarvan.

Het aantal claims dat bij twee grote aansprakelijkheidsverzekeraars, Medirisk en Centramed, binnenkomt is de laatste vijf jaren niet bijzonder sterk gestegen. Laatstgenoemde verzekeraar  rapporteerde met betrekking tot het afgelopen jaar wel een duidelijke stijging (24% toename ten opzichte van 2015). Opvallend is vooral dat het schadebedrag per buitengerechtelijk afgehandelde claim stijgt. De cijfers van Medirisk tonen dat het gemiddelde uitgekeerde bedrag steeg van €28.000,-, in 2009 naar €49.383,- in 2016. Tegelijkertijd blijft het aantal klachten dat wordt ingediend bij de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg al verschillende jaren min of meer stabiel. Het schommelt rond de 1600.

Het is nuttig om deze cijfers in een breder perspectief te plaatsen. Zo wijst een in de jaren 2008-2013 uitgevoerd onderzoek op een evidente afname van medische fouten; in 2013 zou het aantal zijn gehalveerd ten opzichte van 2008. Nu deze afname zich niet vertaalt in een dalend aantal claims, kan dit erop wijzen dat sprake is van een toename van het aantal patiënten dat het initiatief neemt tot het indienen van een claim.

Is er juridisch gezien daadwerkelijk reden om bang te zijn voor een tendens naar een claimcultuur? Centramed wijst, wat betreft de rechtspraak, in haar laatste jaarverslag onder andere op stijgende smartengeldvergoedingen. Men ziet ‘een duidelijke trend richting aanzienlijk hogere bedragen voor smartengeld bij zwaar letsel, maar ook bij lichter letsel.’ Gezien de overwegingen van de rechter in de recente Rotterdamse uitspraak is het nog maar de vraag in hoeverre de Nederlandse rechter bereid zal zijn om meer structureel, ook dus in minder ernstige gevallen, hoge(re) bedragen aan smartengeld toe te kennen. Zijn opstelling is tot nu toe – zeker in vergelijking met het buitenland – altijd terughoudend geweest. Wel biedt de rechter de patiënt handreikingen op bewijsrechtelijk terrein. De hulpverlener dient gegevens te verstrekken die de patiënt aanknopingspunten kunnen verschaffen voor diens bewijslevering. In bepaalde gevallen wordt de bewijslast ter zake van het oorzakelijk verband tussen de medische fout en de schade omgekeerd; het is dan aan de hulpverlener om aannemelijk te maken dat de schade zonder zijn tekortschietend handelen eveneens zou zijn ontstaan (in veel gevallen een lastige opgave). Verder wordt bij onzeker oorzakelijk verband soms tóch schadevergoeding aan de patiënt toegekend; het schadevergoedingsbedrag wordt dan gerelateerd aan de kans dat de schade is veroorzaakt door het tekortschietend handelen (proportionele vergoeding).

Tegemoetkomingen zoals deze, successievelijk ontwikkeld, zullen voor patiënten zeker een stimulans kunnen zijn om schadevergoeding te vorderen. Het is hiernaast afwachten wat de gevolgen zullen zijn van de  nieuwe regels  inzake de klachten- en geschillenbehandeling die op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) sinds 1 januari 2017 gelden. De mogelijkheid om buitengerechtelijk, via een geschilleninstantie, schadevergoeding te verkrijgen (maximaal €25.000,-), is voor patiënten mogelijk een wenkend perspectief. Veel hangt met name af van de wijze waarop de geschilleninstanties over schadeclaims zullen oordelen. Het zou niet wenselijk zijn als hun door de minister van VWS beoogde laagdrempeligheid, en daarmee patiëntgerichtheid, zich zou vertalen in uitspraken die niet in de pas lopen met de rechtspraak van de civiele rechter.

Ook het wetsvoorstel affectieschade, dat op dit moment in behandeling is bij de Eerste Kamer, kan in de toekomst een effect hebben op het aantal claims. De voorgestelde regeling houdt in dat bepaalde personen recht krijgen op een – door de wet gefixeerd – schadevergoedingsbedrag bij ernstige verwonding, met blijvende gevolgen, van een naaste. Zij krijgen hierdoor enige financiële compensatie voor het leed dat ook hen, naast het slachtoffer zelf, ten deel valt. Het Verbond van Verzekeraars voorspelt een verhoging van de letselschadelast als het wetsvoorstel wordt aangenomen. Voor medische aansprakelijkheidsverzekeraars wordt deze verhoging geschat op 15%.

Tot welke prognose leidt het voorgaande? Uitgangspunt is en blijft dat aansprakelijkheid alleen aan de orde is als is komen vast te staan, vaak met inschakeling van één of meer medisch deskundigen, dat sprake is van een medische fout. De geldende medisch-professionele norm is hierbij leidend. Wie te werk gaat ‘zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot’ mag worden verwacht, hoeft geen aansprakelijkheid te vrezen. Tegelijkertijd is, gelet op de ontwikkelingen in en rond de spreekkamer en op juridisch terrein (bijvoorbeeld: de inwerkingtreding van de Wkkgz), invoelbaar dat artsen vrezen voor het ontstaan van een claimcultuur.

Zoals de Rotterdamse uitspraak illustreert, zal de civiele rechter de deur niet ‘zo maar’ wijder openzetten. Daar gaat een afweging van belangen en van (mogelijke) gevolgen van zijn uitspraak aan vooraf. Echte ‘Amerikaanse toestanden’ zijn hierdoor niet spoedig te verwachten. Enige koersverandering, met als effect een groter aantal claims, vermoedelijk wél. Naast de rechter speelt de wetgever, die de toe te passen regels opstelt, hierbij een rol.

Meer informatie
Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Neem dan contact op met een van onze advocaten van team Zorg.

Juli 2017