Skip to main content

Een opmerkelijk en ook verontrustend bericht: in het begrotingsvoorstel 2018 van de Raad voor de Rechtspraak staat, alsof het al een “gegeven” is, dat de capaciteitsbehoefte voor de behandeling van civiele rechtszaken in hoger beroep de komende jaren met circa 2% per jaar af zal gaan nemen, als gevolg van het afschaffen van hoger beroep in zaken rond echtscheidingen en alimentatie.

Desgevraagd blijkt niemand, noch de Orde, noch de Vereniging van Familierechtadvocaten, noch de Rechtspraak noch het Ministerie op de hoogte te zijn van concrete wetgevingsinitiatieven in die richting. Onbegrijpelijk dan ook dat een dergelijke uitspraak wordt gedaan.

De mogelijkheid van hoger beroep is een fundamenteel recht, diepgeworteld in ons rechtssysteem. Het recht op een volledige behandeling van zaken in twee instanties wordt als een hoofdbeginsel van ons procesrecht beschouwd, en bepalend voor de rechtelijke organisatie en het vertrouwen daarin.

En dat is nog niet alles. Uit een recent onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) blijkt dat hoger beroep in méér dan de helft van de zaken tot een andere uitspraak leidt dan in eerste aanleg. Opvallend daarbij is dat in familiezaken de uitspraak in eerste aanleg het vaakst geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd in hoger beroep (en wel in 65% van de gevallen). Reden temeer lijkt het, om – ook in familiezaken – aan dit fundamentele recht niet te tornen!