Skip to main content

Op 5 september 2017 is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend tot wijziging van de bepalingen in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) betreffende de vergunningverlening (toelating) voor het leveren van zorg. Deze wijziging houdt niet alleen een verandering van de bestaande regels in. Zij zorgt ook voor een aanvulling van het wettelijke systeem met regels die een meldplicht introduceren. Alle nieuwe aanbieders op de zorg’markt’ zullen zich, via een elektronisch formulier, moeten melden bij het CIBG (uitvoeringsorgaan van het ministerie van VWS). Deze meldplicht heeft onder meer als doel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te faciliteren bij het houden van toezicht op de kwaliteit van de zorg die door de ‘nieuwkomers’ wordt geleverd.

De WTZi was reeds bij haar inwerkingtreding in 2006 bedoeld als een tijdelijke wet. Zij moest gedurende een beperkt aantal jaren (transitie van een aanbodgestuurde naar een vraaggerichte zorg) een kader bieden voor, onder andere, de toelating van nieuwe zorgaanbieders tot de zorgmarkt. Begin 2013 liet de toenmalige minister van VWS (Schippers) weten de WTZi te willen vervangen door een afzonderlijke, nieuwe wet voor ‘goed bestuur in de zorg’. Begin 2015 werd duidelijk dat dit plan was bijgesteld. De minister kondigde toen een wijziging van de WTZi aan. Het huidige wetsvoorstel toetreding zorgaanbieders laat zien welke veranderingen de WTZi zal ondergaan.

Doel en instrumenten
De achtergrond van het wetsvoorstel is dat de regering (minister van VWS) de huidige (toelatings)toets, uitgevoerd bij de vergunningverlening aan instellingen die zorg willen gaan verlenen in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz), te beperkt vindt. Er is, naast de aandacht voor een transparante en ordelijke bestuursstructuur en bedrijfsvoering, te weinig oog voor de kwaliteit van de zorg. De toetsing zal daarom mede een kwaliteitsaspect gaan omvatten. Dit gebeurt door een koppeling aan te brengen met een aantal artikelen uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Dit maakt het mogelijk om de organisatie van de zorgverlening, de systematische kwaliteitsbewaking en de werkwijze met betrekking tot het veilig incident melden (VIM-systeem) eveneens als toetssteen te gaan hanteren.

In bepaalde gevallen zal de vergunningsprocedure ook gebruikt kunnen gaan worden om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te vragen of om uitvoering te geven aan de Wet Bibob, die een grondslag biedt voor integriteitsbeoordeling.

Een bijdrage aan de kwaliteit van de zorg moet eveneens de meldplicht gaan leveren die de regering, náást de vergunningsprocedure, wil gaan invoeren voor alle nieuwe zorgaanbieders. Het is de bedoeling dat de elektronische vragenlijst die in het kader van deze meldplicht moeten worden ingevuld het verantwoordelijkheidsbesef van de zorgaanbieders met betrekking tot de kwaliteit van de zorg zal aanscherpen. Zo zal de vragenlijst verwijzen naar de geldende wet- en regelgeving, en aldus tevens een informatieve functie vervullen. Verder komt de vragenlijst ten goede aan de IGJ. De (wijze van) beantwoording van de vragen en de over te leggen gegevens geven de IGJ een goed beeld van de aard en de organisatievorm van de nieuwe zorgaanbieders. Dit stelt haar in staat om gerichter (meer selectief) toezicht uit te oefenen op nieuwe zorgaanbieders, meteen al vanaf het moment waarop zij met de zorgverlening starten.

De meldplicht zal verder nog een andersoortig, financieel doel moeten gaan dienen: een fraudetoets. Een foutieve invulling van de vragenlijst of bijvoorbeeld het geheel achterwege blijven van een melding (en/of van een vergunningaanvraag) zal, door een vergelijking met andere bestanden zoals het AGB-register (register Algemeen Gegevensbeheer Zorgverleners) en het Handelsregister, aanleiding kunnen vormen om onderzoek te doen naar de integriteit van de betreffende zorgaanbieder en naar mogelijk onterecht financieel gewin.

Toepassingsbereik
De regels met betrekking tot de meldplicht richten zich tot alle nieuwe zorgaanbieders die zorg (laten) verlenen zoals bedoeld in de Wkkgz. ‘Nieuwe’ zorgaanbieders zijn zorgaanbieders die na de inwerkingtreding van de wet beginnen met het verlenen van zorg, of bestaande zorgaanbieders die hun niet-Wkkgz activiteiten uitbreiden met Wkkgz-zorg (bijvoorbeeld: een aanbieder van WMO- of jeugdzorg gaat ook langdurige zorg verlenen). ‘Zorgaanbieders’ zijn, conform de terminologie in de Wkkgz, niet alleen zorginstellingen, maar óók solistisch werkzame zorgaanbieders. Het begrip omvat ook degenen die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen aan houders van een persoonsgebonden budget (pgb). Onderaannemers zijn daarentegen niet als ‘zorgaanbieder’ aan te merken nu zij evenmin als in de Wkkgz als een (zelfstandige) zorginstelling zijn te kwalificeren; zij voeren hun activiteiten uit onder de verantwoordelijkheid van de hoofdaannemer. Onder ‘zorg’ vallen, evenals in de Wkkgz, zowel zorg in de zin van de Zvw als zorg in de zin van de Wlz. Ook ‘andere zorg’ is eronder begrepen, zoals cosmetische zorg en alternatieve geneeswijzen.

 

De vergunningsplicht geldt in de eerste plaats voor alle zorginstellingen die medisch-specialistische zorg verlenen of doen verlenen, ongeacht of het zorg betreft die verzekerd is ingevolge de Zvw of de Wlz. Ook privéklinieken die zuiver cosmetische ingrepen uitvoeren, zijn hierdoor vergunningsplichtig. De reden hiervan is dat de risico’s op schade bij medisch-specialistische zorg relatief groot zijn. Voorts is het vergunningsvereiste van toepassing op alle zorginstellingen die met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij/krachtens de Wlz of de Zvw verlenen of doen verlenen. Alleen de grotere instellingen moeten dus over een vergunning beschikken. Zorgaanbieders die kleiner beginnen maar op een gegeven moment over de grens van tien zorgverleners heengaan, moeten op dat moment alsnog een vergunningsaanvraag indienen. In dit laatste geval geldt niet de eis dat de vergunning reeds is aangevraagd vóór aanvang van de zorgverlening; de aanvraag moet uiterlijk binnen zes maanden na het moment van het vergunningsplichtig worden, zijn ingediend.

Een belangrijk verschil met het regime onder de huidige WTZi is dat er geen categorieën van zorg meer zijn, zoals huisartsenzorg en verloskundige zorg, die automatisch als toegelaten gelden, dus zonder dat zij een vergunning behoeven aan te vragen en een bijbehorende toetsing moeten ondergaan. De grotere huisartsen-, verloskundigen- etc. praktijken moeten dus ook aan eisen ten aanzien van governance en kwaliteit van zorg voldoen, willen zij voor een vergunning in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de grotere instellingen die zorg verlenen die wordt betaald uit een Zvw- of Wlz-pgb.

Het wetsvoorstel maakt het wel mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) categorieën van zorgaanbieders aan te wijzen, waarvoor de vergunningsplicht niet geldt. Op eenzelfde wijze kunnen ook uitzonderingen worden gemaakt op de meldplicht.

Naast het wetsvoorstel toetreding zorgaanbieders (Wtza) is ook een wetsvoorstel Aanpassingswet Wtza ingediend dat een aantal wijzigingen in andere wetten regelt die uit de Wtza voorvloeien. Hiertoe behoren onder andere regels die het toezicht op het huidige winstuitkeringsverbod voor medisch-specialistische zorg, dat in de WTZi blijft gehandhaafd, overhevelen van de IGJ naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).

Wie de nieuwe regels niet naleeft en bijvoorbeeld zorg verleent zonder een melding te hebben gedaan en/of zonder een verplichte vergunning (toelating) te hebben aangevraagd, kan met sancties van de IGJ te maken krijgen, waaronder een bestuurlijke boete.

Een aantal beroepsverenigingen en -organisaties, zoals de LHV, de KNMG, de KNMT en InEen, heeft zich in oktober 2017 met een brief tot de Tweede Kamer gewend om punten van zorg met betrekking tot het wetsvoorstel onder de aandacht te brengen. Het betreft onder andere de toename van de regeldruk en de administratieve lasten, met name voor de kleine zorgaanbieders, en de keuze voor de grens van tien zorgverleners waar het de vergunningsplicht betreft. Verder wil men meer duidelijkheid over de vraag wat de eisen inhouden die ten aanzien van de transparantie en de ordelijke bestuursstructuur en bedrijfsvoering zullen worden gesteld. Aan grootschalige en kleinschalige zorgaanbieders kunnen, aldus betrokkenen, immers niet dezelfde eisen worden gesteld. Hiermee raakt men inderdaad een belangrijk punt.

Het is afwachten welke veranderingen het wetsvoorstel tijdens de parlementaire behandeling nog zal ondergaan. Op dit moment is de minister van VWS aan zet, nu de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, op 1 november verslag heeft uitgebracht van haar bevindingen. Wij houden u op de hoogte.

Voor vragen over het wetsvoorstel of andere ontwikkelingen omtrent de (kwaliteits)eisen voor zorgaanbieders kunt u terecht bij Rankie ten Hoopen of Judith Wintgens.

December 2017