Op 25 april 2018 heeft de rechtbank Overijssel prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad omtrent de vraag of de vennoten van een vennootschap onder firma (hierna: vof) werkgever zijn indien vof een arbeidsovereenkomst is aangegaan met een werknemer.
Casus
X en Y (verweersters) zijn gezamenlijk de enige vennoten van Bealint Advies vof. Op 1 april 2015 heeft de rechtbank het faillissement van zowel de vof als de vennoten uitgesproken. Op 17 november 2015 is door de rechtbank bepaald dat het faillissement van de vennoten (X en Y) zal worden omgezet in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op 27 juli 2016 is het faillissement van de vof opgeheven wegens gebrek aan baten.
Het UWV heeft vervolgens boedelvorderingen, preferente en concurrente vorderingen ingediend bij de bewindvoerder. De bewindvoerder betwist de preferentie van enkele vorderingen. Volgens de bewindvoerder zijn die vorderingen slechts concurrent. Of de beweerdelijke preferentie van de vorderingen voorlopig kan worden erkend is afhankelijk van de vraag of de vennoten kunnen worden aangemerkt als werkgever (naast of in plaats van de vof).
Het UWV stelt dat de vof geen rechtspersoonlijkheid bezit en daarom niet kan worden aangenomen dat eventuele werknemers in contractuele verhouding tot de vof staan, maar tot de vennoten (in dit geval twee natuurlijke personen). Het UWV overlegt als bewijs de arbeidsovereenkomsten tussen de vof en de werknemers en verwijst naar relevante jurisprudentie en literatuur. Het UWV komt tot de conclusie dat de gezamenlijke vennoten werkgever zijn in de zin van de Werkloosheidswet en de Faillissementswet.
De bewindvoerder betwist dat de (gezamenlijke) vennoten partij zijn bij de arbeidsovereenkomst en niet kwalificeren als werkgever. De bewindvoerder stelt dat de vof de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Dat betekent dat enkel de vof als contractspartij optreedt en werkgever is. Verder stelt de bewindvoerder dat niet uit een wettelijke bepaling voortvloeit dat het UWV een bevoorrechte positie inneemt, zoals dat wel het geval is indien het UWV haar vordering te gelde maakt bij de vof.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen principieel van mening verschillen ten aanzien van de aard van de vof. Vragen die vooralsnog door de wetgever en in de rechtspraak en literatuur niet duidelijk of eenduidig zijn beantwoord.
Het UWV én de bewindvoerder hebben beide prejudiciële vragen gesteld ten aanzien van het vraagstuk of iedere afzonderlijke vennoot als werkgever kan worden aangemerkt indien een arbeidsovereenkomst tussen de vof en de werknemer wordt gesloten, en zo ja, is de vordering dan ook bevoorrecht? De rechtbank concludeert dat de vragen van beide partijen van belang zijn voor de eis in onderhavige zaken en legt deze vragen derhalve voor aan de Hoge Raad bij wijze van prejudiciële beslissing.
Gevolgen voor de arbeidsrechtpraktijk
Wanneer de Hoge Raad meegaat met de lezing van het UWV kan dit grote gevolgen hebben voor de gehele arbeidsrechtpraktijk. Als de Hoge Raad meegaat in de stellingen van het UWV betekent dit namelijk dat er werkgeversverplichtingen op de vennoten van de vof komen te liggen. Deze verplichtingen zijn veelomvattend en brengen een extra last op de schouders van de vennoten. Een voorbeeld hiervan betreffen de re-integratieverplichtingen van de werkgever ingeval van arbeidsongeschiktheid. Afhankelijk van de uitkomst van de procedure zullen arbeidsongeschikte werknemers en het UWV zich in de toekomst tot de vennoten moeten wenden en niet langer tot de vof. Wordt vervolgd dus.
Meer informatie
Heeft u vragen? Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met onze advocaten van team Insolventie & herstructurering of team Arbeidsrecht. Zij zijn u graag van dienst.
Juli 2018